Ongeoefendhsid en klein geloof.
eiken derden Zondag den dienst des Woords al
leen des voormiddags oi' namiddags.
Het staat natuurlijk de vacante kerken vrij, met
den kerkeraad van hun consulent een regeling te
treffen, waarbij hij haar meer kan dienen. De vast
gestelde regeling bepaalt het minimum.
De zaak der vacatuurgelden wordt opnieuw ge
regeld.
Ds. J. Hulsebos wordt aangewezen als consulent
voor Arnemuiden en Koudekerke
Ds. P. J. W. Klaarhamer voor Tholen, Poortvliet
en St. Maartensdijk. Ds. W. A. Vrolijk voor tit.
Laurens. Ds. J. H. M. G. Wolf voor Gupinge en
Oostkapelle. Ds. F. W. J. Wolf voor Oostburg en
Grijjiskerke.
De Classis benoemde 2 deputaten Ds. J. Huise-
bos en Ds. J. H. M. G. Wolf om op de volgende
samenkomst te adviseeren hoe het best door de
vacante kerken kan gezorgd worden voor goed en
geregeld catechetisch onderwijs.
De afgevaardigden ter Synode brengen een uit
voerig rapport uit omtrent het verhandelde en de
besluiten der Voorloopige Synode van Leeuwarden.
Na het geven van enkele gevraagde inlichtingen
en het wegnemen van een paar tegen het verhan
delde gerezene bezwaren, sprak de Classe als haar
gevoelen uit, dat de handelingen en besluiten de
zer Synode, voor zoover deze uit het rapport wor
den gekend, met Gods Woord overeenstemmen en
noch tegen de belijdenis noch tegen de kerken
orde strijden.
De deputaten worden met dankzegging ontslagen.
De concept-regeling voor de uitvoering van arti.
13 en 19 der kerkenorde wordt weder aan de depu
taten in handen gesteld met opdracht, om die
tegen de volgende Classis te herzien en in overeen
stemming te brengen rnetde desbetreffende beslui
ten der Voorl. Syn. van Leeuwarden. De deputa
ten worden hierom gecontinueerd.
De behandeling van c. van het agendum
wordt verdaagd tot een volgende vergadering.
Op voorstel van Vlissingen wordt besloten om
wat nu onder 9 van het agendum voorkomt
//vragen volgens Art. 41 der kerkenorde door den
praeses te doen" voortaan onder 5 te plaatsen,
opdat aan deze noodige en belangrijke zaak de
vereischte tijd en aandacht mag worden gewijd.
De broeders uit Vlissingen nemen hun tweede
voorstel terug.
Nog wordt op voorstel van Vlissingen besloten,
om de bepaling, dat zes maal per jaar zal geeol-
lecteerd worden voor de hulpbehoevende kerken
in onze CLas-en, te wijzigen en te bepalen dat dit
slechts tweemalen minstens zal geschieden
Op de Synode is aangenomen om ook 2 malen
per jaar ecne collecte te houden voor hulpbehoe
vende kerken buiten de eigen Classis. En dat die
collecten zullen geschieden vóór 1 Juli en vóór 31
December van elk jaar.
Ook werd goedgevonden, om bi) wijze van uit
zondering uit on3 fonds voor hulpbehoevende ker
ken f 59 te schenken aan de zeer hulpbehoevende
kerk van Wagenborgen.
Naar aanleiding van een vraag daaromtrent
wordt goedgevonden, dat de beurten mor de voorl.
Syn. van Leeuwarden reeds afgesproken, zullen
mogen vervuld worden, doch dat nu voortaan niet
m°er in onze kerken in den dienst des Woords
kunnen optreden Broeders, die in eenige Classe
voor den dienst des Woords zijn onderzocht èn
afgewezen, totdat zij bij een nieuw onderzoek
mochten zijn toegelaten. Als oefenaar mogen zij
echter wel een stichtelijk woord 'tot de gemeente
spreken, indien hun dit n. 1. door eenige Classe
na onderzoeking is toegestaan. Dit is zóo te Leeu
warden door alle kerken aangenomen.
De eerstvolgende samenkomst der Classis zal ge
houden worden D. V. te Vlissingen. Deze kerk is
ook de saamroeping opgedragen.
Te hall zes sloot de voorz. de vergadering na
gebed en dankzegging.
Matlheus 14 2233.
II.
Bij die ongeoefendheid in geloofswerk
zaamheid met het Woord en in den weg
der gehoorzaamheid komt nu nog, dat zij
hot ook niet zoo heel ver gebracht hebben
in rechte zelfkennis. Een helaas, gansch
niet ongewoon verschijnsel bij 's Heeren
volk. Wijineenen in den regel nog al vrij
spoedig, dat wij in dezen recht gerefor
meerd zijn. Later bemerken wij wel,
hoe uiterst moeilijk het is, om op dit punt
met God, die alleen het hart des menschen
kent, eenstemmig te kennen, te spreken
èn te handelen.
Het gevolg van deze gebrekkige zelf
kennis is dan, dat men eerst te veel van
zich zelf verwacht, door nog iets van zich
zelf te denken, om dan daarna als wij ons
zelf bitter tegenvallen zeer geschokt en
verlegen te staan, en niet alleen onzen weg
maar soms onzen staat voor God te ver
denken.
Dat worden dan benauwde oogenblikken,
doch waaruit de echte discipel te voorschijn
treedt met deze winste, dat de Heere hem
in die donkere ure dieper ingeleid heeft
in de waarheid, dat wij uit ons zei ven niets
vermogen, doch alle dingen vermogen in
en uit Christus.
Het blijkt bovendien, dat de discipelen
het nog niet zoo heel ver gebracht hebben
in de kennis van den Meester.
Hadden zij Hem beter gekend in Zijne
alwetendheid en alomtegenwoordigheid, in
Zijn macht en bestuur over alle schepse
len in den hemel èn op aarde, in Zijn
een-zijn en verbonden-zijn met zijn disci
pelen, o, dan zouden zij elkander getroost
en gesterkt hebben, dan zouden zij samen
troost en sterkte geput hebben uit de waar
heden, die o. a. in Psalm 121 zoo heerlijk
zijn geopenbaard.
Zij waren dan daaruit in hunne harten
verzekerd geweest, dat de Heere hen zag
en in Zijn gebed hunner gedacht.
Zij zouden dan hebben gesteund op- en
gerust in Zijn almacht en trouw. Zij had
den dan kunnen roemen, dat zij door storin
en golven heen, niettegenstaande hun on
macht en uitputting, toch veilig en zeker
de overzijde zouden bereiken, niet omdat
zij discipelen, geloovigen, bekeerden waren,
niet om eenige gerechtigheid of waardig
heid van hun persoon, neen, maar alleen
en uitsluitend om de gerechtigheid van hun
zaak, het volbrengen van het bevel des
Meesters.
Niet alsof hun zekerheid en grond in
hun zaak dan zou gelegen hebben. Neen,
hun grond en zekerheid lag dan in God
alleendat I-Jij het hun zou doen gelukken
om de gerechtigheid van Zijn zaak, waarin
Hij hen deed dienen.
Zoo is het echter thans bij deze schepe
lingen niet. Zij roemen niet. Zij verwach
ten den Meester niet. Zij zien niet naar
Hem uit. Hij is daar heel ginder, en zij
zijn hier in grooten nood en verlegenheid.
Gelijk ons tekstverhaal doet zien, brengt
hun de komst des Heeren in dien toestand
geen licht, gnen troost, geen blijdschap.
Ja, zelfs zijn toespraak is hun in het eerst
ijdel.
Alleen hun vleesch, hun verduisterd ver
stand is aan het woord. De wedergeborene
zwijgt geheel.
Zij schreeuwen dan ook van vreeze over
het spooksel, dat zij zien.
Welk een bedroevend schouwspel is dat.
Niet alleen, dat het smartelijk is te zien,
hoe benauwd die broeders in Christus het
hebben, maar ook hoe weinig vereerend
is hun houding voor den Meester zelf.
Hoe zou elke andere meester door zijn
volgelingen in zoo'n oogenblik met de
grootste blijdschap zijn ontvangen. En nu
deze Meester op Zijn wijze tof de zijnen
komt, nu is Hij hun vreemd en schreeu
wen zij tegen Hem van vreeze.
Voelt gij dat mijn Lezer, wat dat is?
En wat denkt gij nu te doen Zult gij
nu meê doen met hen die dtar aan den
kant staan en zeggen nu kunt gij eens
zien, wat dat voor discipelen zijn en wat
dat voor een tocht isAls dat nu bekeerde
menschen warm, dan zouden zij wel an
ders doen Als dat werk nu uit God was,
dan zou de Heere er immers wel duidelijk
zijn goedkeuring over gegeven hebben
Maar als dat bekeerde menschen waren
en dat werk uit God was, dan zouden zij
dien Judas wel niet aan boord hebben ge
nomen en dan die Petrus Ik vertrouw
hem niemendal. Laat 't er maar eens op
aan komen en gij zult zien, dat hij zinkt,
als hij niet maar zijn Meester nog eens
verloochent
Zult gij zoo spreken, Lezer
Waarom durft gij dat niet? Het zou
toch misschien niet de eerste maal zijn,
dat gij zóó over 's Heeren knechten, over
zijn kerk oordeelt. Dat gij, op grond van
wat gij in de uitvoerders van het bevel
ziet en hoort, niet alleen die schepelingen
maar ook den tocht veroordeelt, en hoog
en droog aan den oever blijft staan, in
welks nabijheid Jezus nog een korte wijle
vertoeven zal omook voor die
schepelingen te bidden.
Ziet gij nu in Lezer, dat gij in uw
oordeel over menschen en zaken alleen en
uitsluitend te rade moet gaan met Gods
Woord
Verstaat gij, Broeders en Zusters, dat
het ook in de tegenwoordige reformatie
der Kerk niet de vraag is, wie er al of
niet medegaat, niet de vraag of er bij de
meeoptrekkenden nog veel zonde en zwak
heid overbleef, niet de vraag of het bevel
met veel zwakheid en gebrek wordt vol
bracht, niet de vraag of zich in de uit
voering ook veel inensehelijks mengt, niet
de vraag of dit werk met de ongunst en
den tegenstand van menige losgelaten macht
heeft te worstelen, dat het niet de vraag
is of de schepelingen weinig geoefenden en
kleingeloovigen zijn, neen, dat is alles
niet beslissend als het aankomt op de vraag,
of dit werk uit God is, of gij er aan mee
moet doen.
Zoo gij dan die dingen als maatstaf neemt,
dan zoekt gij uw grond niet in God en
zijn Woord, dan meet gij met u zelfen
dan is het u om u zelf te doen.
Neen, het alleen en alles beslissende is
heeft de Heere in Zijn Woord het werk
der reformatie Zijner kerk bevolen.
Zoo ja, dan moet het, en dan moet gij
daarin medeai beiden.
Niets ontslaat u daarvan.
Dan zal dat werk gelukken, loant de
Heere heeft het bevolen. Geen hooge en
machtige tegenstanders, geen valsche vrien
den, geen ingeslopen valsche broeders, geen
kaf onder het koren, geen vleeschelijke
in mengsels, geen ongeoefendheid, geen klein
g loof, geen tijdelijke wangestalte kan dan
verhinderen, dat het Woord des Heeren ver
vuld worde.
Voor het welwezen van de schepelingen,
voor de eere des Meesters is het noodzakelijk,