Johannes het volk leerde, om den Christus van zijn voorlooper te onderscheiden. Hij moest hun Christus leeren kennen, hen als 't ware tot Jezus leiden. Hij al leen toch is de Fontein van alle zaligma kend goed. Zij moesten dus niet komen tot Johannes, maar door middel van Jo hannes' dienst tot Christus. De Dooper acht het daartoe noodig, hun zeer duidelijk aan te wijzen liet oneindig verschil tusschen den persoon van Chris tus en zijn persoon, en het groote onder scheid tusschen zijn dienst en hetgeen Christus naar zijn ambten aan de zijnen doen zou. Het zou dan aan de hinderen des Ko- ninkrijks duidelijk worden, dat hij niet het licht maar de getuige van het licht was, niet de Koning maar diens heraut, niet de bruidegom maar diens vriend, dat hij dus minder moest worden en voorbijgaan en eindelijk ook gemist kon worden,doch dat Christus moest wassen en altijd meer de onmisbare zou blijken. Johannes geeft nu dit onderwijs aan de schare o. a. in Lukas 3 16 en 17, en in Johannes 1 26 v. v. Allereerst stelt de voorlooper den persoon van den Christus naast den zijne en ver klaart dan, dat er verschil in kracht, in waarde, in duur en in wezen is. Die na mij komt is sterker dan ik, zoo verklaarde hij. Hi] wilde daarmede niet aanduiden, dat in den Christus een andere kracht was, neen, maar meerdere sterkte. De kracht, van den Voorlooper was de kracht die er in zijn ambt stak, en deze kracht was niet uit hem, maar uit zijn Zender. Hij ontving dus slechts een ze kere mate van zijns Konings kracht, n,l. zooveel als tot het wegbereiden noodig was. Verder dan zijn dienst reikte echter zijn sterkte niet. In den Christusden Zaligmaker, die te komen stond, was, wat diens ambten aan gaat, een bijna goddelijke almacht en naar zijn persoon was Hij almachtig. Wat dus Johannes niet had kunnen noch mogen tot stand brengen, dat zou Christus doen. Kon Johannes' dienst hen middel- lijkerwjjze brengen tot behoeftetot de ge voelige kennis van gemis, Christus zou hen zaligmaken, hen inzetten in een staat, een genieting, die volkomen aan hun be hoefte vervulling gaf. Gevoelden de levendgemaakten, dat tot alle zaligmakend goed, hun de kracht ont brak en kon Johannes nu hun sterkte niet zija, Christus zou die kracht hun aanbren gen, Hij zou hun sterkte in hen zijn. Zoo was er dus groot onderscheid tus schen Johannes en Christus, al kwam ook de Christus niet, zonder dat Johannes voorafging, en zoo was hun in Johannes' dienst wel groote genade bewezen, maar was het toch rijk vertroostend, dat de zwakke voorlooper voorbijging en de sterke Zaligmaker kwam. Ik ben dan ook niet waardig, zegt de Dooper, dat ik den riem Zijner schoenen 2ou ontbinden. Dat dus de zoon van Zacharias en Elisabeth zoo'n heerlijk ambt had en zulk «en uitnemenden dienst bij den Koning en Zijn volk vervulde, lag dus niet in iets, dat uit of bij hem werd gevonden. Neen, de persoon van Johannes is zoo geheel zon der eenige waarde, en de persoon van Chris tus van zoo hooge en eeuwige waarde, dat de minste slavendienst aan dien heerlijke bewezen, voor dezen priesterzoon nog te hoog en te eervol zou zijn. Dat dus eenmaal die Heerlijke tot dezen waardelooze zou komen, om van hem ge doopt te worden, lag alleen en uitsluitend daaraan, dat God naar Zijn vrijen raad het zoo beschikt had, dat op Johannes een ambt lag, om te doopen. Daarom moest hij de leden des lichaams èn het Hoofd, de plant èn haar wortel doopen, omdat het hoofd met het lichaam werd gerekenden in denzelfden staat was gesteld. Al het heerlijke, al de waarde, die zij in den dienst van dezen heraut hadden ge vonden, was dus uit en van Christus. Dat waren ais 't ware de eerste voorafgaande droppelen van den overvloedigen regen, die komen zou, dat waren de eerste lichtende en vertroostende stralen van het volle licht, dat welhaast zou opgaan. - Zulk een onderwijs was wel geschikt, om de harten naar Jezus b'geerig te ma ken en vau dezen dienstknecht af te leiden, en tot den zaligmakenden Heere zelf te brengen. Dit was dan ook juist de blijdschap van den vriend des Bruidegoms, dat de bruid tot Hem kwam. Was er nu een oneindig verschil in sterkte en waardij, niet minder was dit in beider duur van bestaan. Hij was eer dan ik. Natuurlijk, de meester is er eerst en dan de knecht. De Koning, die den heraut zendt, is er vóór dien voorlooper. Doch dit geldt nog maar de positie, het ambt, de verhouding. De knecht, de wegbereider zou toch naar zijn persoon de oudere in leeftijd kunnen zijn. Maar dat is ook hier zoo niet. De persoon van den. Christus is vóór die van Johannes. Èn Zijn zalving èn Zijn persoon zijn vóór de tijden der eeuwen. Toen is Hij gezalfd geworden, toen bestond Zijn persoon. Dit wijst op verschil in wezen. Johannes sprak dan ook sik heb gezien, en heb getuigd, dat deze de Zoon van God is". Hp is de Heere uit den hemel. Zijn persoonzijn sik", is de tweede persoon in het Drieëenig wezen, dus God. Ér is dus in dien Christus geen geschapen persoon. Bij zijn geboorte werd er niet een nieuw wezen geschapen. Toen werd God in het vleesch geopenbaard. Toen nam de 2e Persoon het zaad Abrahams aan. Zoo was Hij dus waarachtig God en waarachtig en rechtvaardig mensch. Hij stond midden onder hen, en de schare kende Hem niet, en zij aanbaden Hem niet. Geen wonder. Die zone Gods stond niet onder hen in den staat Gods, in zijn volle heerlijkheid en waarde, neen maar in den staat des menschen. Hij had zich zelf vernederd. Er is onder menschen allerlei staat. De staat van Adam en zijn zaad vóór den val is een gansch andere dan waarin hij met zijn geslacht na, den val stond. Nu, Christus stond onder hen, niet in dien eersten, maar in dien tweeden staat gesteld zijnde. Niettegenstaande de heilig heid zijner natuur en hoewel Zijn persoon de zone Gods is, nam Hij de gedaante van een dienstknecht aan, wordt Hij met de goddeloozen gerekend. Hij is in alles den broederen gelijk geworden. Uitgenomen de zonde. Want Hij was het hoofd van zulk een lichaam, de wortel van zulk een plant, de koning van zulk een volk ge worden. Dit nu juist is het, wat dat zaad Abra hams, de kinderen der belofte redt en zalig maakt. Doch zij zien het nog niet en verstaan het nog niet. Maar de Heere is bezig door Johannes hen te onderwijzen. Zij zullen het gaan verstaan en zullen het dan inzien, dat zij zulk een Christus noodig hebben en dan zullen zij gelooven en God verheerlijken voor Zijn onuitspre kelijke gave. Zulk een sterke, waardige, eeuwige per soon moet de Zaligmaker zijn, want anders kan Hij niet op eenmaal door ééne offe rande, door één borglijden een eeuwige waardige en geldende verzoening aan brengen. Zoodanig een moet de Middelaar zijn, om de zaak die God tegen ons heeft, tot volkomen voldoening en bevrediging Gods te kunnen voleindigen* Alleen in zulk een Middelaar kan de ziel volkomen zekerheid vinden, dat met terdaad alles volbracht is, wat er tot hare zaligheid bij God te doen was en is. Zoo groot het verschil is tusschen den persoon van den Christus en zijn voor looper, zoo groot is ook het verschil in den dienst van den getuige en het werk van het licht zelf. Gelijk nu echter de heraut bij den Ko ning behoort, zoo ook behoort ook het werk van Johannes bij dat van zijn Zen der, zijn doop bij den doop van Christus, Johannes stelt zijn doop dan ook niet tegen dien van Christus voor. Hij stelt integendeel voor, welk werk in den doop aan hem is opgedragen en wat de Middelaar daarin doet. Ik doop u met water, maar Hij zal u doopen met den H. Geest en met vuur. De Dooper deed dus het uitwendigehet zichtbare, doch Christus het eigenlijke en onzienlijke in den doop. Het een en het ander is vereenigd in het ware zaad Abrahams, de kinderen der be lofte. Christus is dus de Schenker van alle geestelijk goed, door den doop beteekend en bezegeld. Hij schenkt dat alles door den H. Geest. Die zou het uit Zijn volheid nemen en het in de kinderen des koninkrijks open baren. Zoo is het dus die komende Koning en Zaligmaker die door zijn genadeheerschap pij in de zijnen het leven, het geloof, de bekeering en al hare vruchten werken zal. Lezer, voelt gij u. ook door Johannes' prediking tot Jezus geleid, aan Jezus ont dekt Zoudt ook gij niet van dien Koning den. doop des Geestes willen ontvangen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1890 | | pagina 2