Johannes de Dooper. xv. ▼an de gèlicerscht hebbende ziekte Ter voorziening in dit tekort wordt door den kerkeraad goedge vonden eene extra-colLeete te houden op Zondag 4-Mei, en de gemeente op a. s. Zondag daarmede in kennis te stellen. Nadat nog was besloten het bedrag der gehouden collecte voor de Vrije Universiteit op den jongst gehouden biddag te bestemmen voor het //Studie fonds" wordt de kerkeraad door den voorzitter fesloten. Een der br. ouderlingen gaat voor in ankgebed. T)e Kerkeraad der Nederd. Geref. Kerk van Se- rooskerke maakt door.dezen bekend, datuitgena- buurde kerken niemand tot het H. Avondmaal zal worden toegelaten, die niet te voren toegang verzocht heelt aan den kerkeraad. Namens den Kerkeraad, P. VISSER, Scriba. Wij zagen van hoeveel beteekenis de vraag was: W at zullen wij dan doen'? Althans bij sommigen. Nu valt ons bij het eerste lezen het antwoord van Johannes wel wat tegen. Wij hadden heel wat anders verwacht. Een veel geestelijker antwoord. Laat ons echter voorzichtig zijn in het oordeeien. Vergeten wij niet, dat deze Johannes de mond des Heeren is. Dat hij niet spreekt de gedachten uit zijn eigen hart, maar dat hij spreekt de woor den, door den Heere hem op de tong gegeven. Vergeten wij ook niet, dat hij tot de scharen"1 spreekt, en dat hij dus het Woord zóó moet bedienen, dat het den ongeloo- vigeii en schijngeloovigen te verstaan geeft, dat zij nou !>uUeu het koninkrijk zijn, en dat het de geloovigen tot de troostrijke zekerheid leidt dat zij •binnen zijn. Johannes maakt niet [zelf de scheiding, hij vormt geen kringen naast of tegen over die der Farizeën en Sadduce'n. Hij doet dit ook niet <n de, ma van pre diking. Hij spreekt het Woord tot het besneden volk, tot Abrahams huis. Het Wonr l 'Jo</s moet de scheiding maken. Hij komt altijd achter liet Woord aan. Het feit, dat door dit gepredikte Woord het ééne volk Israël in twèe :n uiteenvalt, zoekt hij niet en ontwijkt hij niet, doch als het feit geschiedt dan aanvaardt hij het evenals al Gods knechten met diepe droefheid over hen, die verloren gaan door hun ongehoorzaamheid tegen het Woord. Toen de Farize 'n en Sadduee"n tot de prediking en tot het sacrament kwamen, heeft hij hun niet den eisch gesteld, dat zij zich moesten afzonderen en zijn discipel worden, neen hij stelde hun het Woo voor. Hij pred.kte hun het Woord. Hij behandelde hen naar uitwijzen van dat Woord. Voor zooveel hem persoonlijk aanging, was 't daarbij zijn vurige begeerte, dat d.t hen tot bekeering, tot ingaan in het koninkrijk der hemelen mocht leiden. Als hneeht, des Heer en aanvaardt hij echter ten laatste het treurige en hem per soonlijk zoo diep smartende feit, dat het hen tot verharding leidt, dat de vrucht van den arbeid aan hen gedaan is, dat zij zich doen kennen als vijanden Gods en van Christus. De eerste scheure is er. De oversten, de ouderlingen, de rechters, de wetgevers, de aanzienlijken, de toongevers en leiders des volks keeren zich af. Zij doen dit zeggendedat zij zich niet keeren tegen Mozes en de Profeten, noch tegen de pre diking des Woords, maar dat zij zich kee ren tegen dien man, die »den duivel heeft". Johannes weet echter dat zij zich met tegen zijn persoon keeren, maar dat hun strijd gaat tegen hei. Woord Hods èn tegen zijn «/«v, een profetisch wegbereider en voor.'ooper Christi. Het Woord en de be diening van dat ambt hebben hen gedwon gen te gaan tot hun eigen plaats. En nu staan daar »de scharen" schijn baar verbroken en aanvankelijk tot bekee ring gekomen en gereed om den Doop te ontvangen. Zal hij hen nu afwijzen, omdat zij de schura" zijn en urn in.' hij weet, dat alleen het overblijfsel zal behouden worden Zal hg nu trachten, dat, overblijfsel te bepalen en af te zonderen?. Neen, hij stelt öök de scharen het Woord voor, zooals dat haar noodig is, en naar uit wijzen van dat Woord zal hij hen be handelen. Hoewel hij nu vo'ruit weet, dat ook hier wederom de bediening des Woords en de oefening van zijn ambt tot een tweede scheur zal leiden en velen van deze schijnbaar bekommerde vragers zich welhaast onder de tegenstanders zullen scharen, hij kan toch niet anders, deze nood is hem opgelegd. Die scharen gaan wat verder dan de Farizeën en Saddueeen, en daarom gaat Johannes bij hen in de prediking ook wat verder. Als zij goede vruchten, vruchten der echte bekeering willen voortbrengen, als zij daden willen doen, waa uit blijken zal, dat niet meer de zonde maar dat des Heeren Geest en Woord in hen heerscht, dat zij der zonde gestorven zijn en dat zij Gode le en en hun leden Gode tot wape nen der gerechtigheid hebben gesteld, dan moeten zij, die twee rokken hebben er eene geven aan hem die er geen heeft, en met de spijze moeten zij desgelijks handelen. Het is duidelijk, ook uit al hetgeen wij buiten deze woorden van Johannes' pr di king weten, dat hij in dit zeggen het deel voor het geheel noemt. Zijn bedoeling is, dat men met al het andere doen zal gelijk als met den rok en de spijze. De regel, dien hij stelt, is dus deze vervul uit het meerdere, dat gij hebt, het gebrek uws naasten. De een zal dus naar zijn vermogen aan de lasten des anderen vrijwillig mededragen. Volgens Johannes' Woord, hangt deze daad af van twee overwegingen lo ik heb meer dan mij noodig is, om den mij opgelegden last te dragen en 2o. daar is een broeder, een naaste, die te weimg heeft, om den hem opgelegden last te dragen. Door deze daad wordt dus de behoeftige, gediend. Hij ontvangt, wat hem onmis baar is, om te kunnen volbrengen hetgeen de Heere hem. oplegde. Deze daad van barmhartige liefde moet dus betoond aan die haar noodig hebben. De maatstaf of drangreden mag dus niet zijn die man is mij zoo aangenaam, hij is mij zoo lief, ik keur het hem zoo waardig, hij is altijd zoo dankbaar, enz. enz. neen, want als dit de beweegredenen zijn, dan is de daad net het tegengestelde van wat zij zijn moet. Dan dienen wij ons zelf, en het moet zijn, flat de behoef- tig en gediend worde. Zonder zelfverloochening zal dit doen, dus niet mogelijk zijn. Men zal het ver mogen moeten bezitten, om vrijwillig lief te hebben. Hiertoe is de verdorven liefde van den zondaar echter onbekwaam. Die kan wel liefhebben degenen die hem eerst liefheb ben, die kan zijn liep:- slechts bewijzen in dien het hem eert of aangenaam of op een ge wijze voordeelig is. De liefde van C'/nsm», in ons zijnde en werkende, moet ons tot deze daad dringen, dan, maar ook dan alleen kan zij door ons gedaan. Dan alleen is zij een goedé vrucht, een vrucht der Ine bekeering, dan alleen bewijst zij, dat wij kwamen tot een ntea w gehoorzaamheid Of wij al met een hart zonder die liefde al onze goederen tot onderhoud der armen uitdeelen, zoodat in die hulpe. in die gaven de liefde Christi wordt gemist, zoodat het dus gen christelijke, lmiidmking is, dat is ons geen nuttigheid. Dat hm een schijn- bekeering bewijzen, maar dat bewijst zeker, dut wij nou niet. uit de duisternis in het ko ninkrijk der hemelen zijn overgegaan. 1 Corinthe 13 3. Wel bezien is de prediking van Johan nes dus geheel gelijk aan het Woord des Meesters en der Apostelen. Lees maar eens aandachtig na, wat gij vindt in Lukas 11 39-42; Jacobus 2: 13-17; 1 Johan nes 3 16-19; (Ham. I 4 2/). Deze Schriftwoorden zullen het U dan te vens duidelijk maken, dat de prediking van den Dooper uiterst gepast is en van goddelijke wijsheid in de bediening des Woords en in de behan «el ng van zielen getuigt. De scharen doen zich in het komen tot den doop, in het schuld be lij den, in het vragen naar de goede werken, voor als echte bekeerden. Nu beoordeelt Johannes dat niet. Hij predikt hun en behandelt hen rmar hun belijdenis ,u ilaani en stelt hun daarom nu voor, hoedanig het leven der dankbaarheid is. Hij spreekt hun daarbij volstrekt niet van zeer liooge dingen, noch van zulke vruchten, die eerst na jaren van wasdom kunnen verkregen worden, neen dat zou hier niet gepast zijn. Hij wijst op eene zeer kleine vrucht, een vrucht zooals die bij den aanvankelijk bekeerde wordt ge- gevonden. Nu zult gij zien, dat de e predikatiën weêr schifting en scheiding zullen kosten. Er zullen er zijn die bekennen zullen, dat dit de woorden des eeuwigen levens zijn, maar er zulken er ook zijn. die zullen zeggen, deze rede is hard, wie kan dezelve hooren. Dus tweeërlei hoorders. De eersten zullen altijd meer hooren èn volgen. De anderen zullen eindigen met heen te gaan van dezen mensch, die den duivel heeft, ja zij zullen de vijanden van die prediking en van die ambtsbediening worden.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1890 | | pagina 2