Johannes de Dooper,
des Heeren, eene concept-regeling met toelichting
overgelegd. Met het oog op de afwezigheid van
2 broeders ouderlingen wordt goedgevonden, dit
concept eei'st ter inzage rond te zenden en in de
volgende vergadering hieromtrent een besluit te
nemen. Daar de beschikbare tijd verstreken was,
konden geene nieuwe zaken meer in behandeling
genomen worden en werd de gewone omvraag
gehouden.
Een der broeders herinnert er aan, dat de ge
wone 2 maandelijksche collecte ten behoeve der
hulpbehoevende Kerken in deze classe deze maand
behoort te geschieden. Wordt bepaald deze te
houden D. V. op Zondag 27 April, en a. s. Zondag
daarvan afkondiging te doen. Op de vraag of met
de gewone wekelijkscbe bijbellezingen nog zal
worden voortgegaan, dan wel of deze door de lid
maten-catechisatie zullen vervangen worden, zal
in de volgende vergadering eene beslissing worden
genomen.
De voorzitter sluit hierna den Kerkeraad en
draagt een der brs. ouderlingen op voor te gaan
in dankgebed.
De Kerk van Gapinge, aangewezen om de
kerken op te roepen voor de eerstvolgende klassi
kale vergadering, doet de kerken weten, dat die
vergadering, zoo de Heere wil, zal plaats hebben
op Dinxday 13 Mei.
De kerken worden uitgenoodigd om de zaken,
welke zij op het agendum wenschen geplaatst te
zien, uiterlijk op 2 Mei in te zenden bij ds. Wolf
te Serooskerke.
De Kerkeraad,
N. "VERHULST, Scriba.
De Kerkeraad der Nederd. Geref Kerk van
Vlissingen verzoekt aan de Kerkeraden der zuster
kerken hem tijdig te willen mededeelen de namen
der jongelingen uit haar midden, die eventueel te
Vlissingen in garnizoen zullen komen, ten einde
zooveel mogelijk voor het geestelijk welzijn van
de zoodanigen te kunnen zorg dragen.
J. IiULSEBOS, praeses.
G. v. d. PUTTE, s'criba.
Vlissingen, 23 April 1890.
Door dea Kerkeraad is hei navolgend
adres verzonden
Aan den Gemeenteraad van
Vlissingen,
Ed laclitbare Heeren!
De Kerkeraad der Nederduitsche Gere
formeerde Kerk alhier vraagt met beschei
denheid Uwe aandacht voor de navolgende
regelen en het daarin vervatte verzoek.
De Kerkeraad acht het zijne roeping, niet
alleen toezicht te houden over de Gemeente,
wat betreft bare rechtstreeks godsdien
stige belangen, maar ook te doen in eigen
kring en daar buiten, wat in zijn vermo
gen is, tot bevordering v;sn den eerbied
voor Gods Naam en Dag, tot uitbreiding
van Zijn Koninkrijk, tot bevordering van
zedelijkheid en eerbaarheid, en alzoo van
het ware welzijn des naasten.
Nu is het onze overtuiging, en wij zou
den ons schamen te meenen, dat dit niet
ook de overtuiging van zeer velen, ook
van andere gezindheid dan de gereformeer
den, met ons is, dat niets hinderlijker en
schadelijker is voor goede zeden, heiliging
van des Heeren Naam en Dag, niets meer
bevorderlijk aan allerlei zonden dan de zoo
genaamde jaarmarkten of kermissen, zooals
die tegenwoordig worden gehouden.
De jaarmarkten ziju bovendien bij de
geheel veranderde maatschappelijke toestan
den en de wijze, waarop thans alle arti
kelen te verkrijgen zijn, geheel en al over
bodig geworden, en geheel ontaard in ge
legenheden van vermaak, ja in middelen
tot bevordering van allerlei brooddronken
heid.
Trachten sommigen nog de kermis hier
mede te verdedigen, dat zij eene gelegen
heid tot ontspanning zoude aanbieden, zoo
zij daartegen opgemerkt dat,
daargelaten het zeer twijfelachtige nut
van zulk eene voor godsdienst en zeden
zoo gevaarlijke uitspanning,
buiten en zonder de kermis vrij wat
betere en minder gevaarlijke gelegenheid
tot uitspanning kan worden aangeboden,
verkregen en genoten.
Het is om deze en meer andere redenen,
dat de Kerkeraad U als Overheid dezer
Gemeente en als Collegie, dat over bet al-
of niet-kouden der kermis heeft te beslis
sen,
eerbiedig doch dringend verzoekt, op
het voetspoor van vele andere en daar
onder van de aanzienlijkste plaatsen des
lands,
de kermis alhier af te schaffen in het
ware belang der bevolking', aan uwe lei
ding en regeering toevertrouwd, en daartoe
de meest geschikte maatregelen te nemen.
Op zulk een besluit is de zegen des Aller-
hoogsten over Overheid en Volk te wachten.
Onder toebidding van dien zegen
Uwe dienstvaardige dienaren,
de Kerkeraad voornoemd
{get.) J. HULSEBOS, praeses.
{get.) G. P. LAERNOES Jr.
1. scriba.
Vlissingen, 2 April 18u0.
XIV.
Lukas o 10. De scharen." Dus niet
de iarizeëu en saddueeën. Zij hadden be
doeld met het komen tot het sacrament
zich zelf de handen op te leggen, als de
beterenals .het eigenlijke zaad Abrahams.
Nu dit niet kon, nu het komen tot dit
sacrament beteekende, dat zij in het konink
rijk der hemelen niet konden noch mochten
ingaan, tenzij zij wedergeboren werden, nu
heb wilde zeggen, dat zij zóó midden in
den dood lagen, dat alleen de Middelaar
hen kon zaligtnaken, neen nu gingen zij
terug, nu zouden zij dien prediker tegen
staan. Nu hij hen een plaats in het ko
ninkrijk der hemelen durfde ontzeggen, nu
leerden zij weldra het volk zeggen: »hij
heeft den duivel" {Matth. 11 18)
Doch uit de scharen waren er velen
getroffen. Zij hadden de verbrgzelende
kracht der waarheid gevoeld.
Het waren vooral hoeren en tollenaren
en zondaren. Menschen, in wie de macht
en het bederf der zonde schrikkelijk
openbaar was geworden, doch die niet nog
bovendien behoorden tot de secten der
farizeën en saddueeën.
Al kwamen er nu echter velen tot den
doop en tot belijdenis van zonden en zelfs
tot de vraag: Wat zuilen wij dan doen
toch bekeerden die velen zich niet allen.
Het kwam niet bij die allen tot een wezen
lijke doorwerkende bekeering.
Het optreden van Johannes maakte een
zeer diepen indruk. Zijn Woord bracht
geheel het volk in beweging. Allen wilden
hem hooren. Ieder hoorder gevoelde, dat
het prediken van dezen man niet gewoon
wasdat het van beteekenis was voor ge
heel het volk en voor elk persoonlijk. Men
moest zich voor of tegen dien boetprediker
verklaren. Men kwam onder zijn prediking'
niet weg, gelijk men tot haar was gekomen.
Rondom hein werden de gedachten uit
veler harten openbaar.
Bij en na zijn besnijdenis had men el
kander gevraagdWat zal toch dit
kindeke zijn."En nu werd door den een met
wrevel, door den ander met bekommering
de vraag gedaan Wat wil, wie is toch
deze?"Zeker was nu voor het booze
en door Johannes' prediking veroordeelde
hart de meest gewenschte oplossing van
deze vraag het zeggens- hij heeft den
duivel." Hij is een duivelsche bedrieger,
die zich zelf maar zoekt, die de scharen
beroert om gansch andere redenen, dan
hij zegt. Doch ook zij, die dit antwoord
aangrepen, voelden wel, dat het een leugen
was, waarmede zij wel een tijdlang de
waarheid voor zich zelf en anderen konden
te onder houden, doch die hen toch niet
redden zou van het aangekondigde oordeel.
De hoogste Profeet en Leeraar der Kerk
had dezen Johannes voor Zijn aangezicht
heen gezonden, als 't ware als een hulp
profeet, als een die de profetische macht
van den Christus op aarde bediende. Hg
had Zijn knecht gegeven met groote kracht
Zijn Woord te spreken. De kracht Gods
was dus daar. De mogendheid des Heeren
sprak uit die prediking tot verstand en
hart. Vandaar die indruk, dat aangegrepen,
dat beroerd worden der schare.
De doorwerking was echter niet algemeen.
Het is altijd het overblijfseldat behouden
wordt.
Dit is zoo naar Gods raad.
Ook de prediking van Johannes behoort
tot dat bestelde profetische werk, waardoor
de tot zaligheid verordineerde Kerk tot de
zaligheid geleid wordt.
Al was de vraag van die allen dezelfde,
zoo beteekende zij toch niet hetzelfde op
aller lippen.
Er waren er, bij wie die vraag slechts
de uiting was eener opgeschrikte en ver
ontruste consciëntie. Het Woord had bun
gemoed en verbeelding beroerd en gaande
gemaakt. Deze riepen niet bet minst hard
en stonden meest vooraan.
Er weren er ook anderen, en het zou
van achteren blijken,, dat zij het kleinste
in getal waren, bij wie deze vraag waar-
lgk voortkwam uit een levendgemaakte en
van Gods waarheid overtuigde ziel. Bij
hen was het vrucht van de werking des
Geestes, met het Woord in hen. Hun ver
stand was geopend geworden en in hun
levendgemaakten wil waren nieuwe heb
belijkheden ingestort, en in dat bewustzijn,
in dien wil waren nu levenswerkingen
gekomen door de kracht des Woords. Zij
keerden zich in deze vraag waarlijk van
zich zelf en van Satan af en naar God toe.
De goede keuze was geschied. Zij wensch-
ten nu God te dienen. Daarom waren zij
begeerig om 's Heeren wil te kennen. Daar
om hadden zg lust in de gebaande wegen.
Zij wenscliten, dat hun hart een hof des
Konings en niet langer een woestijn mocht
zijn. Daarom begeerden zij de echte vruch
ten, de goede werken te kennen.
Er waren er dus, bij wie de vraag niet
meer beteekende dan in den mond van den
rijken jongeling, Mattheus 19 16. Dock