"tot alle geboden Gods en tot het doen van goede werken, zulk een hartelijke droefheid over het nalaten of gebrekkig doen van goede werken, dat hieruit blijkt, dat het xoezen der bekeering, der nieuwe gehoorzaamheid er is, al is zij dan ook in de trappen nog zeer onvolkomen. Johannes wist wel, dat men ten op zichte van de toelating tot het Sacrament goed moet onderscheiden tusschen het wezen van geloof en bekeering én den trap van ontwikkeling waartoe beiden ge komen zijn. Hij rekende er mede, gelijk blijken zal, dat reeds in de wedergeboorte het wezen lijke van het geloof en de bekeering aan wezig zijn. Evenals in een pasgeboren kind alle vermogens wezenlijk iuzijn. Het heeft het spraakvermogen en denkvermo gen, maar daarom spreekt en denkt het nog niet. Het bezit het vermogen om lief te hebben, maar toch heeft het nog niet lief. Zoo ook bezit de geestelijk wederge borene vermogen om te gelooven en zich te bekeeren, maar daarom gelooft hij nog niet en bekeert hy zich nog niet. Nu had Johannes niet allereerst of bovenal te onderzoeken in hoever bij iemand, die tot den Doop kwam, geloof en be keering tot volkomenheid waren gekomen, noch in welke mate zij zich in zijn leven openbaarden en op geheel zijn leven hun werking toonden, maar de eerste vraag om hun toelating tot het Sacrament te kunnen geven en waarop zij dit zelf moch ten begeeren was, is er blijk van leven en van geloof, kwam het blijkbaar tot be keering. Reeds in Maleachi 3 18 was dit Jo hannes zóó voorgeschreven. Och, dat al wie voor het Woord beeft, dan ook nu weder van alle valsche prak tijken in deze zaak aflate en tot Gods ge tuigenis met onderwerping wederkeere en zich door hetzelve late leiden. 2 95 El 2. 9.) Hoe te handelen met Kerkenleden van Kerken en ambtsdragersdie nog aan de organisatie blijven vasthoudeji Het antwoord door de Voorl. Synode van Utrecht op deze vraag gegeven, hebben wij de vorige week medegedeeld. Het wijst aan, hoe de Nederd. Geref. Kerken wenschen te handelen lo. met kerken2. met gemeenteleden3o. met ambtsdragersdie nog aan de organisatie van 1816 blijven vasthouden. Zulke Kerken zijn alleen daarom nog niet te beschouwen als valsche kerken. Zij levèn in een geheel verkeerd kerkverband. Zij hebben niet vrijwillig zich zelf in dat verband begeven, maar zij zijn door staats geweld in een tijd van geestelijke slapheid en onkunde en inzinking er in gedrongen. Zij zijn gedwongen geworden zich te bukken onder een bestuur, een wetgeving, een rechtspraak die niet van haar zijn uit gegaan, waarover haar goedkeuring nooit is gevraagd, waarin zij nooit op wettige wijze vrijwillig en met bewustzijn van wat zij deden hebben toegestemd. Dat bestuurdie wetgevingdie recht spraak zijn door en door revolutionair, zijn geheel vreemd van het wezen der Kerken, gaan vlak tegen Gods Woord in, en zijn er op aangelegd om het leven der Kerken te verstikken. Waren nu deze dingen uit de kerken zelve voortgekomenkon men zeggen, dit zijn vruchten van dien boom, dan kon en moest men den boom naar zijn vrucht beoordeelen. Doch nu is dit niet zoo. Het zijn geen vruchten van den boom dezer kerken. Nu zou het natuurlijk kunnen zijn, dat op deze of die plaats waarlijk onder den doodenden en verstikkenden invloed der organisatie van 1816 de kerk gestorven ware en in haar plaats een valsche kerk ware opgekomen voor wie die onkerkelijke tegenschriftuurlijke organisatie dan juist gepast zou zijn. Doch dit moet dan onderzocht worden. Maar alleen om het feit, dat een kerk een tijdlang naar zondige wetten leeft, kan men haar geen valsche kerk noemen. De afscheiding, zooals wij die kennen, heeft de plaatselijke kerken niet vrijgemaakt uit het diensthuis der organisatie. Wij verwijten haar dit niet, wij beschul digen haar niet, wij vermelden eenvoudig een feit. Zij heeft die leden der kerk, die meenden, het niet langer onder het genootschap te kunnen uithouden, er uit verlost. Doch die leden waren nog niet de aloude plaatse lijke kerk. Deze is onder die verkeerde organisatie, in dat valsche kerkverband blijven zitten. Doch hoewel zij nu door het uitgaan van vele harer leden een zwaar verlies leed, in sommige gevallen zóó zwaar, dat zij er wellicht niet meer van opkomt, zoo werd zij toch ook hier door nog geen valsche kerken was de naam van Babel wel geschikt, om haar te wonden en te smarten, maar toch omvaar. Reeds van voor de Synode van 1618/19 af en sinds zonder ophouden,en helaas,vooral in de vorige eeuw met steeds beter ge volg hebben de heerendie de macht en het geld en den glans der hooge plaatsen hadden, gepoogd de kerk tot hun dienst maagd te maken. Dezelfde geschiedenis als van Saul te genover David. Zij mocht wel gereformeerd zijn, zij mocht wel God dienen en Zijn Naam belijden, doch met verlof van de heeren en binnen de grenzen door hen aangewezen. In de dagen van Prins Maurits en Prins Willem den derde kon dat niet ge lukken. Doch in onze eeuw, in de eeuw der revolutie is het hun gelukt. Zij hebben Neêrlands kerken in hun touwen en banden gevangen en gebonden. Zijn hierdoor nu en bloot hierom die kerken als valsche kerken aan te zien, van welke men zich moet afscheiden Immers neen. Breng zoo mogelijk de kerken uit dat verderfelijke verband, uit die slechte orga nisatie uit, breng haar weder onder het bestuur, de wetgeving, de rechtspraak door Gods Wooord gewild en bevolen, en zie dan, of zij niet tot genezing en herstelling van haar wonden en krankheden komen zullen. Ziedaar het doel, dat thans de Gerefor meerden met hun reformatie beoogen, en zoo zij het niet bereiken, zal dat voor een deel aan de separatie, zooals die thans wordt gezien, te wijten zijn. Het is duidelijk, dat die kerken, die reeds ontkomen zijn, zoowel door de liefde tot God als door de liefde tot de naasten ge drongen worden, om al het mogelijke te doen, om de nog gebonden zusterkerken ook vrij te doen worden. Dit ligt dus op den weg, behoort tot den arbeid der Classes. Zoolang nu echter die Kerken nog in dat verkeerde en zondige kerkverband in zitten, zoolang zij zich nog, zij 't ook tegen haar zin, regelen naar de revolutie- wetten, in plaats van naar Gods Woord, zoolang kunnen de vrijgeworden kerken geen kerkelijke correspondentie met haar hebben. Dat wil niet zeggen, dat men haar kerkeraden of ambtsdragers niet zou erkennen of dat de kerken hen niet zouden kunnen schrijven. Maar het wil zeggen, dat de onderlinge gemeenschap niet mogelijk is. Zoo kunnen de ontkomen kerken de attestationdie door zulke gebonden kerken worden afgegeven, niet als geldende en betrouwbaar aannemen. Die predikanten en ouderlingen kunnen wel zeer betrouwbare en ook gereformeerde personen zijn, die men als broeders liefheeft en acht, maar hun ambtelijke handelingen zijn niet te vertrouwen, want in hun kerk wordeu zij gedwongenom aan den Christus loochenaar even goed dezelfde attestatie te geven van belijdenis en wandel als aan den gereformeerden belijder. Een Dienaar des Woords of een ouder ling, die een zuivere belijdenis durft stel len, als voorwaarde ter toelating tot 't H. Avondmaal, die de ongeloovigen kerke lijk durft behandelen gelijk de Heere dit eischt, en gelijk hij dit aan zijne Gemeente beloofd heeft, die wordt wat den Dienaar aangaat, waar dit mogelijk is, door het genootschap met behulp van justitie en politie uit huis en hof gejaagd de hem van zijn gemeente voor zijn onderhoud toegezegde gelden, worden eenvoudig in gehouden en zoowel Dienaar als Opziener worden desnoods met geweld belemmerd in de uitoefening van hun diensten ter plaatse waar het behoort. Nu het zóó staat, geeft dus de persoon geen zekerheid, dat zijn ambtelijke verkla ring te vertrouwen is, zoolang hij met zijn kerk ongemoeid in dat verband blijft. Leden uit zulke kerken, die bij verhui zingen de gemeenschap der heiligen zoe ken in een ontkomen kerk moeten dus op 't stuk van de belijdenis worden on derzocht. Indien door verhuizing een lid uit een ontkomen kerk, komt op een plaats waar de kerk nog in die banden is, dan wordt het de vraag mag hij zich bij die kerk aansluiten Met die vraag wende hij zich dan tot de Classe, opdat zij hem raadgeve naar bevind van zaken overeenkomstig des Heeren Woord. Ons dunkt dit deel van het antwoord der Voorl. Synode is gelijk het wezen moet, indien men de reformatie der kerken zoekt.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1890 | | pagina 3