Johannes de Dooper.
Twee Kerken waren niet vertegenwoordigd. Zij
hadden wel afgevaardigd, maar haar afgevaardig
den waren wettiglijk verhinderd en nu hadden
die kerken verzuimd voor zulk een geval, dat toch
altoos denkbaar is, plaatsvervangers te benoemen.
De overige kerken waren tegenwoordig.
Het moderamen der samenkomst bestond uit Ds.
Hulsebos, praeses, Br. Crucq, scriba, en Ds. Wolf
van Axel en Ds. Vrolijk assessoren.
De notulen der vorige samenkomst werden ge
lezen en goedgekeurd.
De korte predikatie werd gehouden door Ds.
Vrolijk. Over haar werd vervolgens door de andere
Dienaren des Woords geoordeeld.
Hierbij ontstond de vraag of dit oordeel alleen
stond bij de Dienaren of ook bij de Ouderlingen.
De Classe was van gevoelen, dat de bedoeling
van art. 41 is, dat alleen de Dienaren zullen oor-
deelen. Gelijk dit ook eertijds 't gevoelen was,
zooals blijkt uit art. 1 Gap. 2, aanhangsel der Acta
der Emdensche Synode, alsmede uit de //minute
van den brief aan alle Classen, dienende tot on
derhouding der Kerkenordening", vastgesteld in
de laatste zitting der Haagsche Synode van 1586.
Vervolgens werden de ingekomen stukken en
aangehouden zaken afgehandeld.
Hierna werden '12 verschillende rapporten uitge
bracht.
Hierin was belangrijk het rapport over de uit
voering van het bepaalde in art. 55 D. K. O. De
Deputaten hiervoor benoemd stelden aan de Classis
voor om als haar gevoelen uit te spreken, le. dat
het, zal dit art. goed werken, in een tijd als de
onze, waarin veel geschreven wordt, bepaald noo-
dig is, dat de overheid medewerke en de uitgave
van kerkelijk afgekeurde geschriften verhiuaere,
welke medewerking thans gemist wordt
2e. dat de uitvoering van art. 55 in onzen tijd
feheel onmogelijk is, aangezien er niemand te vin-
en is, die de beide noodzakelijke vereisehten daar
voor gelijkelijk bezit, n.l. èn genoegzamen tijd èn
fenoegzame kennis en scherpte van oordeel; en
at dus hierdoor vanzelf dit art. buiten werking
komt
3e. dat voorzoover art. 55 nu uitvoerbaar zou zijn
het geen kwaad zou keeren, aangezien de afgekeur
de boeken toch worden verspreid en gelezen, maar
wel veel goeds zou tegenhouden, door de onover
komelijke belemmeringen die het aan goede uit
gaven in den weg zou leggen
4e. dat dit art. ook vroeger niet zooveel goed,
indien maar niet meer kwaad dan goed, gedaan
heeft
5e. dat het tot bestrijding en wering van ketterij en
dwaling veel beter en meer doeltreffend moet wor
den geacht, zoo de Dienaren des Woords bij de predi
king en in de catechisatie en bij andere passende
gelegenheden uit Gods Woord de ketterij en dwa
ling als zoodanig openbaar maken en haar weer
leggen en op die punten de zuivere waarheid
voorstellen
en dat de Classes besluite, om op de aanstaande
voorloopige Synode de vraag voor te stellen: in
hoeverre tot bestrijding van Ketterij en dwaling
het middel van art. 55 thans nog uitvoerbaar of
nuttig isen om de voorloopige Synode, indien
zij het boven uitgedrukte gevoelen deelt, voor te
stellen, dat zij voorloopig art. 55 buiten werking
stelle.
Na korte beraadslaging en voorlezing eener over
dit punt gevoerde coirespondentie besluit de Classe
overeenkomstig dit advies.
Ook was nog belangrijk de vaststelling van een
concept-schrijven dat namens de Classe aan eenige
nog niet ontkomen kerken zal wcrdeu gezonden
en dat later in dezen Kerkbode, als officieel orgaan
der Classes, zal worden openbaar gemaakt.
De ontwerpers worden met de verdere uitvoering
belast en 3 Deputaten benoemd, om aan de Classes
op haar eerstvolgende samenkomst gemotiveerde
aanwijzingen te kunnen doen van die Kerken, aan
welke dit schrijven dient gezonden te worden.
Nog was belangrijk uit de rapporten der Depu
taten voor de bevordering van aen goeden voort
ang der reformatie te vernemen, dat weldra D.V.
e Kerk van Oostkappel zal vrijkomen en dat
eenige hoop mag gekoesterd, dat in dit jaar het
getal ontkomen kerken in Zeeland nog eenige uit
breiding verkrijge.
Smartelijk is het, na te gaan welke zedelijke
en godsdienstige verwoesting het modernisme onder
bescherming en begunstiging van het Genootschap
van 1816 in sommige streken van ons gewest
heeft aangebracht. Niet minder treurig is het
aan te zien hoe het independentisme van sommige
en het separatisme van andere Gereformeerden
den voortgang der reformatie en het weêr opleven
van menige kerk belemmeren.
Omtrent de kerk van St. Maartensdijk wordt goed
gevonden, dat zij voorloopig als zwakke kerk dooi
de Classe aan de zorg van de kerk te Tholen
wordt opgedragen.
De vragen naar art 41, D. K. O. worden nu
door den praeses gedaan.
De kerk van Arnemuiden heeft een bezwaar,
waarin zij de raad en de voorlichting der Classes
noodig heeft. Deze wordt haar gegeven. De
Classe oordeelt, dat het niet aangaat, dat de
kerkeraad van de eene Gemeente, een ouderling
benoemt voor het overblijfsel eener naburige
Gemeente, maar dat, indien dat overblijfsel groot
fenoeg is, om als zwakke kerk op te treden,
at overblijfsel dan zelf onder leiding van den
kerkeraad der naburige Gemeente een ouderling
en zoo noodig een diaken kiezen moet.
De Kerk van Serooskerke heeft een vraag, welke
op de laatste Diakonale Conferentie niet meer kon
behandeld worden en verzoekt, dat die nu worde
beantwoord. De vraag is te vinden op het agen
dum der Provinciale Diakonale Conferentie onder
9, c. (Zie Kerkbode 22 Febr. 1.1.) Wordt geant
woord, dat die man ter behandeling aan de B.B.
Ouderlingen dient te worden gelaten, en dat men
middelerwijl dat huisgezin moet behoeden voor
omkomen van gebrek, en dat Diakenen bij elke
geboden hulp het zoo'n man moeten aanzeggen,
aat hij door zijn schuldige luiheid en strafbaren
onwil die gave nu eigenlijk steelt. Gerechtigheid
en barmhartigheid behooren hier met woord en
daad geoefend.
Ook de kerk van Zaamslag heeft een vraag, n.l.
hoe Diakenen moeten handelen met iemand, die
in onroerend goed bijv. een f 1000 bezit en tijde
lijk in omstandigheden geraakt, dat hij hulp be
hoeft De Classe is van oordeel, dat dan Diakenen
hem christelijke handreiking moeten doen op
zulk een wijze, als hun 't meest geschikt voor
komt.
Dat zij moeten waken, dat niet de Diakoniekas
ontaarde in een voorschotkas. Dat het geheel tegen
Gods Woord en met de Christelijke barmhartig
heid ten eenenmale in strijd is, om eerst dan te
helpen, als het laatste verteerd is. Zulk een barm
hartigheid is wreed. Zij maakt den arme of
hulpbehoevende tot een bedeelde, zij vernedert hein.
Hierna komt in behandeling de rekening en
verantwoording van den Quaestor der Classes. Zij
gaf blijk van de groote nauwkeurigheid waarmede
door dien Broeaer het beheer der gelden is ge
voerd. De inkomsten over 1889 hadden beloopeu
f 1193,44 en de uitgaven f 1185,12. Er is dus een
batig saldo van f8,32. Afzonderlijk wordt boven
dien geadministreerd het Fonds van de hulpbe
hoevende kerken. Hiervoor is in 1889 ontvangen
f 373.83 en uitgegeven f 250.15 zoodat hier 'een
batig saldo is van f 123.68. Uit dit fonds zal dit
jaar meer hulp moeten verleend worden, zoodat
bij krachtiger steun, het toch te vreezen is, dat
de uitkomst dit jaar niet zoo mooi zal zijn.
Sommige kerken bleken zeer nalatig te zijn ge
weest in het collecteeren voor dit fonds. De praeses
vermaande hen namens de Classes broederlijk tot
meerder getrouwheid in deze.
De uitgaven der Classes zijn dit jaar echter veel
minder, doordien nu niet als vorige jaren f900,—
voor het vaste salaris van den Oefenaar behoeft
uitgegeven te worden.
De beide assessoren worden belast met het na
zien van de rekening en verantwoording. Zij rap
porteeren later, dat zij haar accoord hebben
bevonden en adviseeren dus tot goedkeuring.
Overeenkomstig dit advies wordt besloten, en wordt
aan den Quaestor eervolle acte van decharge ver
leend, met dankzegging voor de aan de kerken
bewezen diensten.
Op voorstel van deu praeses wordt broeder C.
H. de Wagemaker terstond herbenoemd als Quaes
tor voor 1890.
Hierna komt in behandeling een Concept voor
een regeling van de werkzaamheden der kerkvi
sitatie. Dit wordt onveranderd goedgekeurd en
vastgesteld
Alsnu hebben plaats de benoemingen van ver
schillende Deputaten, welke in een volgend nom-
mer dezer Kerkbode zullen medegedeeld worden.
Te half, zes eindigde de namiddagzitting der
Classes, en te 7 uren ving de avondzitting aan,
welke tot 10 uren duurde.
{Vervolg en slot D. V. in het volgend nommer).
IX.
Om op de vraag, waarmede wij de vo
rige week eindigden, te kunnen antwoorden,
dient men te weten, hoe zij gezind waren,
die tot den doop van Johannes kwamen,
welke drangredenen hen daartoe bewogen.
Men kan dan onderzoeken of diezelfde ge
zindheid en diezelfde drangredenen ook bij
ons aanwezig zijn.
Handelingen 19:5; Mattheus 2132 en
Lukas 729 en 30 geven ons in dezen
het noodige licht.
Zij, die zich lieten doopen, waren men-
schen die hoorden" en geloofden" die
den raad Gods niet verwierpefidie God
rechtvaardigdendie hunne zonden heieden
Menschen dus, die hoorden en geloofden
en zich bekeerden, en die hiervan met
woord en daad getuigenis aflegden.
Johannes hooren, kan natuurlijk niet be-
teekenen, dat zij niet doof waren of dat
zij eens tot hem gegaan waren, om naar
zijn predikatie te luisteren.
Het uitwendige hooren op zich zelf baatte
hier niets, dat bleek duidelijk in de fari-
zeën en schriftgeleerden en in zoovele an
deren. Hoewel toch ook dat uitwendige
hooren noodig was, aangezien het hier
bedoelde hooren en het gelooven toch ook
weêr niet kan komen, tenzij men eerst
kennis gekregen heeft van de woorden Gods»,
van de zaken die gehoord en geloofd moe
ten worden. Zie Romeinen 10 1421.
Zij die hem hoordenwaren zulken,
wie het ging als Lydia. Hetzij vóór of
onder of na de predikatie schonk hun de
H. Geest een vermogen, dat zy van na
ture niet bezaten, het vermogen n. 1. om
de stem des Heeren te kennen en te her
kennen in Zijn Woord, dat Hy tot hen
deed brengen. De stem van hun God, hun
Wetgever, hun Rechter, maar ook van hun
Behouder.
Van nature is het zóó, dat het zeggen
van Jesaja in hoofdstuk 1 3 op elk mensch
van toepassing is. Voor allerlei aardsche
en natuurlijke personen en zaken hebben
wij oog en oor, van allerlei natuurlijke
zaken hebben wij verstand, alleen voor God
en Zijn Woord hebben wij oor noch oog,
van goddelijke zaken hebben wij geen ver
stand meer. Onzen aardschen Vader her
kennen wij terstond zonder vergissing of
twijfeling aan zijn stem of gedaante, ja,
wij zijn in staat om te kennen of een ons
geschreven brief, een ons overgebrachte
boodschap van hem kan zijn of niet, doch
onzenhemelschenVader kennen wij niet meer.
Het vermogen, om Hem in Zijn daden of
woorden te herkennen, ging door den val
van Adam verloren.
Nu hooren wij God niet meer en hooren
niet meer naar Hem, maar hooren naar
onze afgoden, d. i. ten slotte niet anders
dan de stem van den leugenaar en men-
schenmoorder in ons hart.
Dit nu wordt anders zoo de H. Geest
ons in Christus weder levend maakt, het
nieuwe leven in ons inbrengt en tegelijk
daarmede ons weder de gave, het vermogen
des geloofs mededeelt, teruggeeft.
Dan kunnen wij weder wat Adam in
den staat der rechtheid ook kon, n. 1. de
stem des Heeren hooren.
Een kind hoort en kent de stem des
Vaders, zoodra die vader in zijn nabijheid
komt en tot hem spreekt. Daar kan dat
kind niets tegen doen, hij moet die stem
dan kennen en hooren. Dat ligt in zijn
kind-zijn in.