Johannes de Dooper. Ger. Kerk yan Vlissingen, waarbij wordt toege zonden de attestatie van eene zuster, welke uit die femeente naar hier is verhuisd. Ook hiervan zal e gewone afkondiging plaat9 hebben, i. Een door BB. Diakenen opgemaakte staat van ontvangsten en uitgaven der diaconie gedu rende de maand Januari. Uit deze opgaven blijkt dat er vermoeden bestaat dat de gewone collecte niet toereikend zal zijn ter bestrijding van de vrij aanzienlijke uitgaven in deze maand. Ter voorkoming van een mogelijk nieuw te kort in de kas der diaconie wordt besloten, na mededeeling van dezen stand der zaken aan de gemeente, D. V. Zondag 2 Februari eene buitengewone collecte onder de godsdienstoefening te houden. Bij de alsnu gehouden omvraag deelen de tegen- woordigzijnde herbenoemde broeders Ouderlingen en Diakenen mede, dat zij vrijheid gevonden hebben de hun toevertrouwde diensten in 's Heeren Kerk te dezer plaatse weder te aanvaarden. Met blijdschap wordt deze mededeeling door de ver- tadering vernomen en den benoemden broeders e zegen gdes Heei'en op hun besluit toegebeden. Nog wordt bepaald D. V. Zondag den 2en Fe bruari de uitdeeling te doen plaats hebben van de indertijd aangeschafte tractaatjes van Ds. J. C. Sikkel over ,/De inkomsten der Kerk." Nadat door de broeders, wien opgedragen was het a. s. Zending-Congres te Amsterdam bij te wonen, medegedeeld was, dat zij tot hun leed wezen verhinderd waren aan hun voornemen ge volg te geven, sluit de Voorzitter de vergadering met dankgebed. ÏÏL Wij hebben gezien van hoe hoog belang, hoe noodzakelijk en onmisbaar de reine predicatie des YVoords voor de Kerk des Heeren is. Het is dus verklaarbaar, dat de Heere aan Zijne Kerk bevolen heeft, dat zij oefe nen zal die reine bediening van Zijn Woord, dat zy daarover waken zal, dat zij zal arbeiden, om haar te mogen genieten. Een kerk, die aan dit bevel ongehoor zaam is, die toelaat, dat de boodschapper het Woord Gods onzuiver tot de Gemeente brengt, of dat de predicatie geheel ver loopt, zulk eeue raakt in allerlei dwaalleer en zonden en onreinheid, r/ij wordt een smakeloos zout, ja, zoo zij zich niet be keert, sterlt zij. Helaas de natie, in wier midden zoo'n Kerk wordt gevonden. Daar geraken ook overheden en rechters en onderwijzers van den weg des Heeren in allerlei doolwegen. Daar wordt het schrikkelijke oordeel uit Psalm 107 39, 40 gezien. Waarlijk, het was meer dan tijd, dat de Kerken in ons goede land hetjukvandat Genootschap afschudden, dat meer dan 70 jaren lang niet anders deed dan arbeiden, om den Dienst des Woords te vervalseden en tegen te gaan en zulke boodschappers en geloovigen te vervolgen, die de reine predicatie wenschten te handhaven en te herstellen. Maar welk een schuld laden dan ook die geloovigen op zich, die in den strijd tegen dat Genootschap de Kerken niet sterken, maar tegenstaan. Doch keeren wij tot Johannes terug. Hij predikte in de woestijnDat is hier een onbewoonde, onbebouwde landstreek. Het zag er alles even woest en wild uit. Er was wel leven en groei, maar, dat was alles wild en eigenwillig. Hel was niet dat goede, reine.rechtegeordende leven van bet paradijs, waarin eene eindige uit- I drukking, een beeld naar het beeld van j het leven en van de reinheid, en wijsheid, 1 en liefde, en heerlijkheid Gods lag. Neen, in dien wilden, schrikkelijken groei was nog wel iets, waaruit men kon op maken, dat het eens anders moest geweest zijn, iets waaruit men kon afleiden hoe heerlijk een lusthof eenmaal die woestijn moest geweest zijn. Doch nu was dat le ven geheel omgeslagen in het tegendeel van wat het eenmaal was. Nu was dat land ook niet meer een woonplaats Gods, maar een verblijfplaats der duivelen. Hierdoor was nu dit leven en dit land het tegendeel van wat bet naar den wille Gods zijn moest en bracht gansch andere vruchten voort, dan de Heere eischte. Eu zoo stak er in deze woestheid èn schuld èn misdaad. De toorn en het oordeel Gods moest dus ook wel over dit leven en dit land komen, en zoo moest die woestheid wel al schrikkelijker worden en scheen daar geen redden aan. Voor een koning was het daar gansch geen plaats. Immers allerlei vuil en stee- nen en wild gewas, allerlei kuilen en diepten en hoogten, allerlei kromme wegeu en sluippaden werden er gevonden. Hoe zou daar een Koning doortrekken Ziedaar, wij hebben er reeds te voren op gewezen, Israels beeld. Het beeld van het volk des Heeren, zooals het naar zijn eigen natuur is. Zóó is de Kerk van zich zelf. Zóó is 't ook met eiken uitverkorene vóór zijn wedergeboorte. Er is geen enkele gebaande weg in zijn hart. Hij heeft nog wel een menschelijke natuur, maar die is gansch verdorven. Zijn natuur is omgesla gen in het tegendeel van wat zij was, zoodat zij nu is tegen God en Zijn wet. Brengt gij hem tot den olijfboom, dan is hij een tegen-natuurlyke tak, een tak van den wilden olijfboom (Kom. 11.) Soms ook, als Zijn volk niet hooren wil naar de van Hem gezonden knechten, en het Zijn Woord verwerpt en het zijn hart tegen zijn God verheft, dan vertrekt de Heere, dan trekt Hij Zijn licht in, dan houdt Hij Zijn Woord terug, dan neemt Hij Zijn knechten weg, en dan breekt er als een oordeel, een schrikkelijke defor matie uit, dan woelt de oude wilde natuur naar boven en naar alle zijden heen, dan vertoont de kerk alras bet boven geschetste beeld der woestijn. Dau doet de Heere Zijn volk in zijn eigen dorheid wonen. Dan leidt Hij hetzelve in de woestijn. (Hosea 2 13.) Bedenken wij hierbij echter, dat al is het beeld op beiden van toepassing, er nochtans een groot verschil is tusscken den woestijntoestand bij den onwedergeborene, of bij de Kerk en bij den wedergeborene, die tot bekeering kwam. Bij den onwedergeborene is dat zijn eigen natuurlijke gesteldheid. Hij leeft daarin, is daarin op zijn gemak. Hij ver staat niet, dat het anders moet, en beter kan zijn. Bij de Kerk des Heeren is dat woeste en gedeformeerde tegen haar natuur, de nieuwe natuur, ingaande. Zij haat dat. Zij lijdt daaronder. Zy roept en kermt daarover tot God. Het kwam over haar, doordien de wet der leden haar tegen de wet haars gemoedsi, gevangen leide onder de wet der zonde. Zoodra de stempaar» Heeren tot haar weer doordringt, dan waakt zij op en arbeidt, om daaruit te geraken. Tot beiden roept Johannes dan hekeer w." Doch bij den onwedergeborene is dat hetzelfde, als wat Jesaja riep naar Jesaja 55 7, maar voor de Kerk is die eisck i te verstaan in den zin óf van Ezechiël 18 3032, óf van Openharing 2:5. Welk een zaak is het toch, als de Heere zich tot zulk een woestijn wendt, en daarin Zijn knechten en Zijn Woord uitzendt, om daarin een pad te banen, om haar te maken tot een lusthof. Zulk een genadevoornemén kan alleen in Gods harte opkomen, zulk een werk doet de Heere alleen. Welk een Evangelie is het, dat in Jo hannes' arbeid aanvangtDe schuld be taald, de misdaad verzoend en weggenomen,, het beeld Gods hersteld, het oude voorbij gegaan, alles nieuw gemaakt Neen, dat wordt gewoonlijk niet in een dag aangevangen en voleind. In den regel vordert het niet zooveel, noch zoo snel als de aanvang deed ver moeden. Indien echter de heraut kwam en de prediking des lichts begon, indien het maken der gebaande wegen aanving, dan is het begin er, en dit is onderpand, dat die woestijn geen woestijn blijft, maar een», een hof des Konings zal zijn, want dat begin kwam van Hem, die niet laat varen het werk Zijner handen. Lezer, kwam het begin reeds by U 3) Hoe te handelen met kerken, leden van kerken en ambtsdragers, die nog aan de or ganisatie van 1816 blijven vasthouden Deze vraag houdt ons bezig. Wij lazen een gedeelte van het antwoord, dat de Yoorl. Synode van Utrecht heeft gegeven. Met de bespreking van dat gelezen gedeelte maakten wij een begin. Het Genootschap is geen Kerk, en door hetgeen in 1816 gebeurde, ontstond geen landskerk, hielden de plaatselijke kerken niet op te bestaan en werden zij evenmin valsclie kerken. Hieraan herinnerden wij elkander met weinige woorden, en wezen er ten slotte op, dat er onder zulke omstandigheden geen oorzaak is, om te spreken van »een zich afscheiden van hen, die van de kerk niet zijn." De kerken hebben naar haar recht en naar den eisch van haren Koning de haar ontroofde zelfstandigheid te hernemen en datgene, wat haar belemmerde, om als openbaringen van het Lichaam Christi te leven, buiten te werpen. Is dit geschied, dan komt de vraag wat nu te doen, opdat wij weer als kerken en wel als de aloude openbaringen van hefe Lichaam Christi mogen leven. Nu zijn er, dis eenvoudig de tucht zou den willen gebruiken als een bijl, waar mede iemand in bet dichte bosch omhakt, om ruimte te krijgen. Zij wenschen kort en goed»schoon schip" te maken. Daarom een of tweemalen ver-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1890 | | pagina 2