maar zijn diensthet ambt, dat de Heere, de komende Koning, hem opgelegd had. Hij moest getuigen van het licht. Niet het licht verklaren of verdedigen. Het kwam dus voor Zijn hoorders vooral op dat getuigenis aan. Hij moest getuigen d. i. prediken, dat het licht kwam, wie het licht was, waartoe het licht kwam, voor wie het licht kwam, hoe noodzakelijk het licht is, hoe heerlijk het licht is, hoe zalig het is dit licht te bezitten, enz. Hij moest dus omtrent het licht bekend maken alles, wat hij er van gehoord of gezien had. Zijn hoorders moesten uit zijn getuigenissen het licht leeren kennen en liefhebben en naar hetzelve begeerig gemaakt worden. Het Woord der prediking van dezen Dienaar des konings was dus voor de kerk van die dagen van het hoogste gewicht. Het moest dienen, om haar kennis van den Zaligmaker en van de zaligheid te geven. En dit was geen bijkomstige zaak, geen ongedacht gevolg. Neen, hij was, zegt Johannes, gezonden om te getuigen, opdat zij allen door hem gelooven zouden De k.imende Koning had zijn heraut opzettelijk gezonden, om door zijn dienst Zijn onderdanen te verlichten met zalig makende kennis, en hen te brengen tot zaligmakend geloof. Welk een uitnemende betooning zijuer liefde gaf dus de komende Koning door- dozen opzettelijk ingestelden dienst van Jo hannes aan Ziju onderdanen. Zonder dezen dienst, dit getuigen, zouden zij van de komst van den Koning, van het licht, niets geweten hebben. Zij zouden het licht niet gekend hebben. Zij zouden in het licht niet hebben kunnen gelooven. Zij worden door deze prediking geschikt gemaakt, om dat Licht te ontvangen, dat voor hen zóó noodzakelijk en zoo geschikt is. Het is duidelijk, clat deze komst en dieust van Johannes, dit getuigen van het licht, deze dienst des Woords, voor de kerk onmisbaar is. Onmisbaarén om haar eigen toestand, én omdat de Koning het nu eenmaal zóó besteld heeft. In deze wildernis komt nooit van zelf een gebaande weg, daartoe is een wegbe reider noodzakelijk. En die wegbereider komt niet, of de Koning moet hem zenden, omdat Hij zich door diens arbeid een ge- baanden weg wil maken, om daar door te trekken. Zoo'n wegbereider, zoo'n getuige van het licht, zoo'n dienaar des Woords is dus -waarlijk een zeer verblijdend en vertroostend geschenk door den Koning aan zijn Kerk geschonken. Een geschenk aan de kerk, aan het volk. En daardoor en daarom ook aan elk lid van die kerk en vau dat volk. Indien dus die Johannesdienst aan mijn ziel begint gedaan te worden, en ik mag dat feit in het licht ook van dit deel des Woords bezien, dan springt mijn ziel op van vreugde hij de dubbele ontdekking, die ik doe. immers ik word dan overtuigd, dat de Koning mij liefheeft en dat Hij tot mij komt, en ten andere zie ik, dat ik tot Zijn volk, dat rijk beweldadigde, dat verkregen volk behoor. Ik word daar geen lid van, maar ik behoor er toe. Het blijkt uit dit alles, hoe noodzakelijk hoe onmisbaar voor ons de ambtelijke onder wijzing met het Woord is. Zonder deze mogen wij niet verwachten, tot het gelooven in het licht te zullen komen. De Heere toch heeft deze ambtelijke onderwijzing daar~t toe expresselyk ingezet en dien dienaar daartoe expresselyk gezonden. Dit bindt ons. Bij het gegeven Woord moet dus ook nog komen de dienst van het Woord. Verwerpt nu iemand dezen dienst en dezen getuige, dan verwerpt hij daarmede ook de vrucht. Niemand kon ook Johannes vervangen. Niet omdat hij zoo'n eenling in geloof en liefde enz. was. Zijn vader Zaeharias en dan die hoog begenadigde Simeon waren persoonlijk niet minder dan Johannes. Toch konden zij zijn werk niet doen. Eenvoudig omdat de Koning hen daartoe niet gezonden bad. Zij konden vele heer lijke zaken en bedgeheimen aangaande het licht verhalen. Maar de boodschap van het licht was hun niet opgedragen. Johannes was de heraut. Hieraan wordt ook het volk des Konings herkend, dat het 's Konings dieuaar, juist omdat hij de zending en de boodschap van deu Koning heeft, gaarne ontvangt en hoort, ja, dat het bedroefd is, indien de Koning zijn gezanten terughoudt. De kerk weet, dat hun dienst het instrument is, waardoor de geloovigea tot geloof en bekeering worden geleid. Die echter den Kouing niet liefhebben, verwerpen ook Zijn dienaren. Dit zou Johannes ook ruimschoots onder vinden. Nu moeten wij ook nog letten op Lukas 32. Daar staat, dat het Woord Gods geschiedde tot Johannes. Hij sprak dus niet van zich zelf. Hij was de boodschapper, die het Woord des Iieeren aan de Kerk overbracht. Hij mag niet minder, ook niet raeer doen. Dit tocbetrouwde Woord maakt hem zoo liefe lijk voor de inwoners van Juda en Jeru zalem. Zie Jesaja 52 7. Dat Woord zelf moest dan ook de hoorders bewegen tot gelooven in het licht. De boodschap per behoefde daar niets van zich zelf bij te doen. Ja, hij mocht dat niet doen. Dat zou den glans en de kracht en de werking van zijn boodschap belemmerd en gehinderd hebben. Tegelijk met dien Heraut, dien getuige van Christus, arbeidt ook de Geest van Christus. Hij zet de zielen zóó voor dat Woord, Hij maakt hun hart en oor en oog zóó levend, dat zij zien en inzien, hooren en verstaan, dat zij van de waar heid overtuigd en overreed worden, dat zij komen tot gelooven en tot bekeering. Hoe zuiverder en onvermengder dus de getuige zijn goddelijke boodschap brengt, des te beter. Wij hebben in dezen getuige een kos telijk voorbeeld en treffende onderwijzing, van wat de dieust des Woords onder ons is. De dienaar des Woords is de aange stelde boodschapper, die al zijn waarde en beteeken is ontleent aan zyn dienst, zyn boodschap, zyn dienen. Een of ander persoon kan zeer goed gemist, maar de dienst is, gelijk wij z&genr noodzakelijk en onmisbaar. Welk een voorrecht overkomt ons toch, zoo menigmaal wy de bediening des Woords mogen hebben. De Koning zelf zendt dan Zyn Woord tot ons. Hij bemoeit zich dan door Zijn knecht met ons. Hij spreekt ons dan opzettelijk toe. Hij laat opzette lijk zijn getuigenis, waaruit Hij alleen kan gekend worden, ons brengen opdat wij gelooven zouden. Gij bemerkt, al gaat gij thuis in uw Bijbel lezen, al doet gij dit in gezelschap met enkel lieve kinderen Gods, dat kan niet vervangen den dienst des Woords. Gij mist daar die opzettelijke zending,, waarmede de Koning Zijn Woord tot Zijn kerk zendt. En aan die opzettelijke zen ding zijn de beloften verbonden. Gelijk gezegd is, dit bindt den Koning: niet, maar ons. Daarom oefent de ware Kerk de reine predicatie des Evangeliums. Zij doet al het hare, om die reine predi catie te mogen hebben. Is deze weg, dan houdt zij aan met verootmoediging en smeeking, met pleiten op verbond en be loften, tot de Koning weer Dienaren geeft, en de reine predicatie weer hersteld is. Zij kan er niet buiten. Welk een oordeel, welk een kastijding,, als de Heere, gelijk tegenwoordig, Zijne boodschappers weinigen doet zijn. Kerk en Staat, lieel de natie lijdt en verdort daardoor en wordt van de rechte paden afgevoerd, en wordt een lichte prooi van ongeloof en revolutie. Die dienst des Woords is met niets te vervangen. Die bet ambt niet heeft, kan den dienst niet vervullen. Zie daarvan een treffend voorbeeld iu Ahimaaz en Cuschi, 2 Samuel 18 19 vvAhimaaz kon be ter loopen, kende beter den weg, had den koning en zijn zaak en volk innig lief, jubelde over de overwinning zyn woord is veel aantrekkelijker, maar met dat al,, hij is de boodschapper niet en waagt 'fc ook niet, zich zoo aan te stellen. Cuschi heeft de boodschap. Bij hem treedt al het persoonlijke naar achteren en de boodschap komt voorop. Hoor hem spre ken. Hij spreekt niet, maar zijn zender spreekt door hem. Mijnheer den koning wordt geboodschapt" enz. En zie nu de uitwerking van dit woord des boodschap pers op Davids hart. Hoe schuldig staat een kerk, die den dienst des Woords verwaarloost? Sn® SSL 2) Hoe te handelen met kerken, leden van kerken en ambtsdragers, die nog aan de organisatie van 1816 blijven vasthou den Over het antwoord op deze vraag wenschten wij een weinig met elkander te handelen. In het vorige noramer van dezen Kerk bode vingen wij daarmede aan. Wij lieten afdrukken een gedeelte van het antwoord, dat de voorl. Synode van Utrecht op deze vraag heeft gegeven. Wy verzoeken onzen Lezers, eerst dat

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1890 | | pagina 2