ALL ERLEI. Onderwijl doen de Zendingsvereenigin- gen ons werk. Met name doet dit de Nederl. Geref. Zend. Vereen, voor onze kerken. individueel behandeld worden) noch ook zonder dat herhaalde vermaningen waar schuwing voorafga. Eu nu is eenerzijds »het aantal van hen, die met de reformatie »der kerken niet medegaan, zeer groot; »en anderzijds is het getal van de opzie ners, die zich met hunne vermaning en waarschuwing kunnen bezighouden, juist zeer kleinterwijl nog veel te weinig medewerking ondervonden wordt van de 2>zijde der gemeenteleden, door dat niet bedacht wordt, dat alle Kerkelijke tucht i>moet gepaard gaan met en voortvloeien uit *de onderlinge broederlijke vermaningzoo *van gemeenteleden als van ambtsdragers. 2e. Kerkelijke uitsluiting excommunica- »tie) mag alleen toegepast worden, waar »men overtuigd is, dat het Kerkelijk oordeel slechts de uitspraak op aarde is, van wat »onze Heere in den hemel ook oordeelt. En »nu zal wel niemand durven zeggen, dat »op dit oogenblik allen, die zich aan het opzicht van den wettigen Kerkeraad en »van de wettige Classe willen onttrekken, enkel daardoor reeds toonen, door den Heere van Zijn Koningrijk te zijn uit- gesloten. »3e. De blindheid, die ten aanzien van »de kerkelijke inrichting en regeering, bij »vele gemeenteleden en ambtsdragers ge- s> vonden wordt, is mede een gevolg van »onze eigen nalatigheid en ontrouw, ja j> zelfs van onzen eigen verkeerden voorgang sen onze verkeerde leiding. Zei ven terug- gebracht van die dwaling en zonde, moeten wij nu eerst werkzaam zijn door »de tucht van het Woordeer wij haar bij anderen door middel van Kerkelijke uit sluiting te bestraffen hebben." Wordt vervolgd.) Gij ziet Lezer, dat wij aan deze afdee- ling van de Kerkbode een anderen naam hebben gegeven. Tot nog toe heette zij Kerkelijke Berichten." Wat wij in deze rubriek mededeelden waren ook wel in hoofdzaak kerkelijke berichten, doch soms kwamen er ook wel zaken in voor, die daaronder niet konden gerekend worden. Dan kwamen opschrift en inhoud niet overeeu èn dat mag niet. Wij zullen hiervan met dit bovenschrift geen last meer hebben. Zending. Gelijk wij weten geschiedt deze arbeid wel, doch niet geheel en al op de rechte manier. Hij wordt n. I. verricht door vereenigingen in plaats van door de Kerken. Dit nu is niet goed. De Heere Jezus, de Koning der Kerk wil, dat zijn kerk geplant worde onder alle volken over geheel de aarde. Hij heeft ook onder alle volken en talen en geslach ten zijn uitverkorenen, en Hij wi!, dat zij geroepen en vergaderd zullen worden. Hiertoe moet het Woord, wet en evan gelie, gepredikt worden onder alle volken over geheel de aarde. Er is geen ander middel om de kerk te planten of te stich ten en de uitverkorenen te roepen en te vergaderen. Deze arbeid nu heeft de Heere opgedra gen, opgelegd aan de geloovigen. Met dit woord worden hier bedoeld zij, die om hun doop en belijdenis en leven door ons voor geloovigeu moeten gehou den worden. De Heere legde dit niet op aan eiken ge- loovige afzonderlijkmaar aan de geloovigen gezamenlijkaan het lichaam, aan de Ge meente. Aan elke plaats, waar nu een openba ring van het lichaam van Christus, een kerk is, daar ligt ook op haar de plicht om boveugenoemden arbeid te doen, en dit wel, gelijk elke andere arbeid, onder leiding harer Opzieners. Zoo heeft hst de Heere geordineerd. Het, zoo de Heere wil, weldra saatnko- mende zendingscongres zal dit alles wel breeder ontwikkelen. Uit het gezegde is het nu duidelijk, dat het bestaan eener zendingsvereeniging een aanklacht is tegen de geloovigen. Zij nemen in dezen deele hun ambt niet waar Nu is ook hierin wel'het woord van toepassing, gij hebt dit door onwetendheid gedaandoch die onwetendheid is toch niet onschuldig. Wij vreezen zeer, dat de Heere ook in deze zaak tot de verga dering der geloovigen zal kunnen zeggen Maar ik heb tegen U, dat gij uwe eerste liefde hebt verlaten. Gedenk dan, waar van gij uitgevallen zijten bekeer £7, en doe de eerste werkenzie Openb. 2 4 en 5. Nu waakt de Heere in Zijne getrouwheid. Zijn besluit omtrent Zijn kerk en uitver korenen moet geschieden. Daarom verwekt Hij enkele mannen en vrouwen, om voor zooveel hun dit mogelijk is, te doen, wat de gezamenlijke geloovigen behoorden te doen. Deze getrouwheid des Konings moet de onderdanen des te meer beschamen en verootmoedigen en tot bekeering aandrijven. Bij de rechte onderdanen, die den Ko ning liefhebben, zal dit ook het geval zijn. Nu behoort onder de gevolgen der on gehoorzaamheid ock dit, dat een tijd lang een onbekwaamheid tot gehoorzamen ons bij blijft. Dit ondervinden nu de kerken ook in zake de zending. Met den besten wil zou het toch voor het tegenwoordige onmogelijk zijn, om den arbeid van de Vereenigingen over te nemen. Dit is zeer pijnlijk: voor het hart, dat door de liefde Christi tot ge hoorzamen gedrongen wordt. Nu ligt het echter op den weg der Opzieners als een dringende taak, die geen uitstel kan lijden, om de geloovigen uit Gods Woord te onderwijzen en op te wekken, om uit alle macht in den veror denden weg en met de van den Heere bevolen middelen te arbeiden, om zoo spoedig mogelijk in deze zaak te kunnen komen tot gehoorzame d. i. liefdevolle ambtsvervulling. Om dit te kunnen doen moeten de Op zieners beginnen met deze dingen in hnn vergadering en in hun gebed voor God te brengen en ook met in grooten getale naar het Zendingscongres te gaan, om daar zelf onderwezen te worden. Nu is zeker wel het minste, dat wij doen kunnen, dat wij de handen dier Broeders sterken met onze gebeden en met onze gaven. Nu maakt de Penningmeester in het Januari nomraer van de Heidenbode bekend, dat de Vereeniging een te kort heeft van f2700. Hieruit blijkt, dat de geloovigen uit de Nederd. Geref. Kerken aan de Broeders, wien de Heere het in Zijne genade in 't hart gegeven heeft, om dit werk, het werk dier geloovigen, te doen, in het jaar 1889 twee duizend zeven honderd gulden te weinig hebben gegeven. Het is zeker, dat de Heere toch de volle som, die noodig was tot dit werk, aan Zijn geloovigen daarvoor toevertrouwde. Het ligt dus thans op hun weg te zorgen, dat dit- geld, dat hun niet toebehoort, bij genoemden Penningmeester komt. Elk geloovige moet nu maar voor Gods aangezicht onderzoeken in hoeverre hij of zij mede oorzaak is van dit te kort. Indien echter elke Nederd. Geref. Kerk gemiddeld flü.aan-den Penningmeester, den Heer J. II. Stoové te Ais sterdam, overmaakt, dan is het te kort gedekt. Dit kan nog deze maand geschieden. Komt Broeders en Zusters, laten wij dit nu eens met blijdschap doen, den Heere dankende, dat Hij ons in dit heerlijke werk nog niet wegwerpt, maar ons nog gebrui ken wil. Wij hopen, dat onze mede-Kerkboden in andere provincies dit verzoek zullen willen steunen'en aan de kerken overbrengen. De verordening van Gods Woord in zake het geven. Dat het geven voor velen zoo inoeielijk valt, komt voor een goed deel daarvan, dat zij het niet doen naar de ordening van 's Heeren Woord. Men wacht met het afzonderen van een gave, totdat er een aanvrage komt. Vooral voor iemand met beperkte middelen komt dan de vraag meestal op een ongeschikt oogenblik, en kan hij maar weinig en dikwijls in 't geheel niets missen. Hierdoor worden dan weêr anderen te veel belast, en zoo gaan de zaken van Gods kerk meestal hortend en stootend. Dit is den Heere niet tot eere en onze zielen noch tot blijdschap noch tot voor deel. Laat ons in 1890 van den beginne af ophouden met dit verkeerde doen en aan- vaugen te handelen naar den regel van 1 Corinthe 16:2. Elk geloovige moet zich dus een heiligen schat vergaderen. Hij moet zorgen, dat hij ergens in een doosje of laadje wat heeft liggen ter beschikking voor des Heeren zaken. Dat geld is den Heere geheiligd. Dat mag tot niets anders gebruikt. Dat is hij zelf kwijt. Dat is het zijne niet meer. Deze schat wordt verkregen door op eiken eersten dag der week iets af te zonderen. Dat is dus sabbathswerk. Het behoort tot de zaken, waarin de Heere lust heeft. Jes. 58 13. Het behoort tot het zich ver lustigen in den dienst des Heeren. Hoe meer er van de liefde Christi in onze harten woont, hoe beter dit werk dus zal

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1890 | | pagina 3