hern maar de oorzaak waarom hij meent niet meer gered te kannen worden, nooit in de macht noch in de bereidwilligheid Gods gezocht worden, alsof Hij niet zou kunnen en willen, maar enkel in het diepe ou- waardigheidsgeyoel, dat het licht der hope buitensluit. Daar zal in zulk een gemoed eene erkenning van Gods recht zijn, die noch wel niets dan oordeel werkt, maar toch God God laat, en al de oorzaak der verloreuheid in den rneusck plaatst. Dit kan niet anders. En waar het anders is, daar is het niet een werk Gods, maar Satans werk, die den mensch tegen God opzet, en daardoor van God steeds verder verwijdert. Komt hij evenwel met derge lijke voorslagen bij den door Gods Geest ontdekte, dan zal het de droefheid en smart vergrooten, en Satan zal bestrijding, geen instemming vinden. Daar is het waarlijk een lyden en angst en kommer. Niemand betwijfele evenwel zijn staat voor God, om dat hij niet zóó diep is ingeleid als deze of gene. [emand die zulk een diepen weg ter bekeering gehad had en van Sa tans listen te spreken wist, zei eens »laat toch niemand zulk een weg begeeren laat ieder maar den Heere vrij laten". Toch kan niemand van redding spreken, die zijne verdorvenheid voor God niet heeft gevoeld en erkend. De Zoon des menschen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is. Maar zonder de bevindelijke kennis dezer verlorenheid, zal er geen verlangen naar redding zijn. Dat is de eerste les, en daarom begint elke bekeering met de droefheid naar God. Die droefheid drijft naar God uit, omdat zulk een hart te goed weet dat buiten Hem inderdaad toch alles verloren is. Zoolang het nog de tijd is, waarin God werken kan, is nog niet alles verloren. Al waren uwe zonden als schar laken, zegt God, zij zullen worden als witte wol. Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoou, reinigt ons van alle zouden. Uwe onwaardigheid kan nooit reden zijn om te wanhopen, aangezien er geschreven staat Christus is te zijner tijd voor de godde- loozen gestorven." Ziet ge, dat is voor onwaardigen. Het is óók niet in de meer dere of mindere onwaardigheid, onwaardig is onwaardig, en maakt dat elke gave Gods voor zijne ziel, eene genadegave is. En of iemand zich meer of minder on waardig gevoeltwant hierin ligt het verschil, nie mand heeft iets minder dan den eeuwigen dood verdiend, en staat daardoor als een onwaardige voor God, als het geldt de dingen des eeuwigen levens. Eu nu nog eens terug tot de tijdelijke dingen. Staat het daar anders meê Het schijnt wel zoo, alsof men daarin meer zelfstandig en on afhankelijk optreedt. Toch is dit niet zoo. De mensch wordt dit wel gewaar, als hij ondanks zijne inspanning van alle krachten, van trouw en ijver, zoodat hij zich niet behoeft te beschuldigen van op zettelijke nalatigheid, toch vaak voor toe standen komt te staan, waardoor hij in wanhoop uitroept: niets baat meer, 'tis toch alles verloren 1" Hij schrijft dezen loop der zaken toe aan omstaudigheden, maar erkent dien God niet die alle dingen re gelt naar den raad zijns willens. Dit duurt bij velen zoo lang, tot de Heere deze tij° delijke teleurstellingen heiligt aan die harten en zij zoowel in het een als in het ander zondaar voor God wordeu. Dan komt het afhankelijkheidsgevoel, met het onwaardigheidsgevoel en dan worden tij delijke en eeuwige zegeningen, voor hen die ze genieten, openbaringen der liefde Gods. Alles was verloren, ja, maar nog niet de tijd, nog niet Gods vrije genade Hem alleen zij de eer En letten wij nu nog even op hetgeen Paulus schrijftWij hebben dan altijd goeden moed," dan moet gij toch zeggen, dat het leven met God het ware leven is, daar het zulk eene heerlijke vrucht' af werpt, voor tijd en eeuwigheid. Wat is daartegenover het leveu van den mensch zonder God, arm aan moed, omdat het geen hope op God heeft. Goede moed", zegt Paulus. Geen overmoedmaar goede moed. Dat is die moed, die in God zijn grond vindt die God erkent in al zijne wegen, met verzaking vau eigeu wil en zin en lust. Dat is die moed, waarvan de eere Gods boven alles gaat. Als gij in dezen moed staat en leeft, strijdt en lijdt, dan is er vrede in 't hart, dan gaat gij uw weg met God. Maar, zegt iemand, dat ia het juist, waarop het aankomtals gij in dezen moed staat en leeft Maar hoe zeldzaam is dat. Nu laat dat dan eene oorzaak van diepe verootmoediging zyn voor den Heere, want hebt gij dien moed niet, dan staat het met uw leven met God niec best. o, Zoolang de Heere de Getrouwe blijft, is: 't Is toch alles verlorenvoor u althans volkomen onwaar. Luther was eens zeer mismoedig en bedrukt. Terwijl hij uit was, sloot zijn vrouw de blinden van zijn huis. Teruggekomen vroeg hij verbaasdvrouw, wie is er dood En haar autwoord was: »Onze God is dood Neen, neen, dat kon niet, en daarom, zoo lang zijn God nog leeft is er nog niets verloren. En Luther had zijne vroegere blijmoedigheid weêr. Gelukkig die dien levenden God kent voor zijn hart. Zijn heil staat vast. G. K. ïSerUely to© Ooarïoh.teM. Ds Littooy maakt van de gelegenheid, dat hij een schrijven van den heer Janse in de Zeeuw beantwoordt, gebruik, om aan den liedacteur vaa dezen Kerkbode enkele ophelderingen te geveu. De lezing van Z.Eerw. moest n.l. niet alleen dienen, om het z.g.n. leger des heils", wat zijn leer en praktijk aangaat, aan Gods Woord te toetsen, maar ook, om het gevoelen van den geachten schrijver van de besproken brochure aangaande het Leger breeder te verdedigen en het oor deel van andere broeders omtrent dat Leger als onhoudbaar te doen kennen. Die andere broeders" zijn er dan toch beter afgekomen dan het Leger zelf, voor zoover zijn leer en praktijk aangaat. Dit kan ook niet anders. De lezer van Ds. Littooy's brochure, die haar aandachtig gelezen heeft en daarna van onze door Z.Eerw. gewraakte opmer king keunis nam, zal wel begrepen hebben, dat deze op wat anders sloeg, dan waarop Ds. Littooy haar slaan laat. Wie zou toch een daartoe bevoegde hefc recht willen ontzeggen, om in eene pu blieke zaak zijn oordeel publiek te stellen tegenover een ander reeds publiek gemaakt oordeel Wie zou het willen berispen, dat iemand, dit doende, tracht aan te too- nen, dat zijn oordeel juist en dat van den ander onhoudbaar is Wij hebben er dan ook niet aan ge dacht dit te doen. Neen, wat aan het adres van de Mo dernen, de Groningers, de Ethischen en de Nederd. Gereformeerden is gezegd, ons dunkt, dat had veilig weg kunnen blijven. Over dezen wordt niet gehandeld. Het zou ruimte hebben gegeveu, om de leer en praktijk van het Leger ook in nog andere punten en nog wat meer aan Gods Woord te toetsen en dau te besluiten met enkele duidelijk geformuleerde stellingen of con clusion betreffende het Leger en zijn leer en praktijk. Dit is onze meening. Meent een ander hierover anders te moeten oordeelen, ons is het wel. En hiermede stappen wij van deze zaak af. In 't algemeen willen wij nog opmerken, dat het ter toetsing van een leer of arbeid, of beweging niet de vraag is, of er men schen door of onder bekeerd kunnen worden. Wie zal onfeilbaar uitmaken of iemand bekeerd is Zoolang men toch niet met zekerheid het feit der bekeering constateeren kan, zoolang kan men er ook niets mede bewijzen. Met een persoonlijke meening be wijst men niets omtrent een zaak in kwestie. Gods Woord is, onfeilbaar. Daarom is het bij een gereformeerd mensch regel, dat hij als schadelijke dwaling of ketterij ver werpt, wat met dat Woord niet overeen komt. Die uit God is, hoort de Woorden Gods. Wie of wat dus niet uit God is, hoort de Woorden Gods niet. Ons dunkt, dat veiligst gaat, wie zich houdt aan 2 Johannes vs. 9 en 10. Te Grijpskerke zal nu hetzelfde geschie den, wat te Dieren en te Hommerts is gebeurd. Eenige gereformeerde Grijpskerkers, die leden zijn van de Gemeente Serooskerke of van een afdeeling van de Gemeente Middelburg van de Christel. Geref. Kerk zullen nu te Grijpskerke, waar in de his torische kerk de reformatie aanving, een Gemeente van de Christel. Geref. Kerk stichten. De B.B. Ds. Beuker en Littooy hebben op de Kamper Synode een amendement voorgesteld, dat ook aangenomen is met 26 tegen 14 stemmen, waarbij o. a. werd bepaald dat: »op plaatsen alwaar een Kerkeraad van een der beide contracteerende forma- tiën bestaat, zal van weêrszijden geen audere Gemeente of Kerkeraad naast of tegenover den bestaanden worden gefor meerd." De overwegingen, waarop dit amende ment rustte, waren door toe te laten dat een kerkeraad optreedt waar een Christel. Geref. óf een Nederd. Geref. kerk is, plaatst men een brandmerk op de scheiding (óf in 't tegengestelde geval dan toch zeker ook

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1889 | | pagina 3