dat zij Zijn Kerk, Zijn natie onderwijzen,
regeeren en richten zullen naar Zijne
"bevelen.
Door reformatie, d. i. door terugkeer tot
het Woord, komt het licht schijnen in de
duisternis en worden de wonden, de krank
heden, de gebreken, het bederf eerst recht
ontdekt. Zij begint dan ook niet met rust
en genot en zalving te brengen, maar
integendeel vangt zij aan, ons met vele
smarten te doorsteken, met zelfverlooche
ning en kruisdragen te eischen.
Sla uwen Bijbel maar op, raadpleeg de
geschiedboeken der kerk, geef maar acht
op een huisgezin of op een ziel, waarin
God reformatie verwekte en gij zult het
alzoo bevinden.
Zoo het werk dan uit God is, dan komt
het daarna door de krachtige werking dss
Geestes door middel van wet en getuigenis
tot een waudelen en spreken naar den
geopenbaarden raad en wille Gods.
Doch dan wordt ook die ontzettende
waarheid gezien, dat de Heere het over
blijfsel behoudt.
Naar liet bevel hebben wij geheel de
zienlijke kerk, geheel de gedoopte natie
terug te roepen en voor zooveel het aan
ons hangt, terug to leiden tot wet en ge
tuigenis. Doch het blijkt dan, dat naar
Gods raadsbesluit niet geheel de zienlijke
kerk noch geheel het volk maar slechts een
overblijfsel zal behouden worden.
Niet door ons separeeren, maar door
Gods reformeeren komt er dan scheiding.
Zoo komen wij er toe, om ten slotte
nog deze opmerking te maken, dat de
vraag, welker overdenking ons bezig houdt,
ook daarom zoo belangrijk is, wijl zij uit
spreekt dat kenmerkend beginselhetwelk
scheiding maakt tusschen hendie naar den
Geesten hen die naar het vleesch geboren
zijn.
Wij hebben het elkander herinnerd, dat
na den val elk mensch van nature gede
formeerd, gansch verdorven is, en dat elk
menschenkind oordeelt, dat men niet met
Gods keuze en v/il en woord moet te
rade gaan, maar dat het schepsel zich
zelf moet regeeren en behagen, zoodat nu
de leefregel is geworden, hoor u zeiven
hoor het schepsel in zaken van bestuur en
wetgeving en gericht, ja óók in het kerke
lijke en zelfs in den dienst des Heeren.
Indien dus de Heere het menschdom
aan zich zelf had overgelaten, indien er
niet was, wat men terecht wedergeboorte
veranderingbekeering noemt, dan zou er
ook geeu mensch zijn, die naar God en
Zijn Woord en dienst vraagde, dan ware
nooit die vraag gehoord van Petrus' en
Johannes' lippen, ja dan kon zulk een
vraag in geen 's menschen hart opkomen.
Doch dit deed de Heere niet. Hij kon
dit niet doen. Want er is eene verkiezing
Reeds eer het menschelijk geslacht een
aanvang had genomen, vóór het verderf
en de deformatie nog waren uitgebroken,
stond het besluit dier verkiezing en ver
werping van den Souvereineu Jehova reeds
vast.
De Heere heeft zich een volk, een Kerk
uitverkoren uit het gansche geslacht der
menschen. Hij deed dit alleen om Zijns
grooten Naams wil. Hij nam daartoe alleen
uit zichzelf de beweegredenen.
Uit kracht dezer verkiezing geeft God
deze Kerk een Hoofd, een Borg, een Mid
delaar.
Naar dit besluit wordt deze kerk vrij
gekocht en vrijgemaakt en wordt haar ver
worven en geschonken het leven, de wijs
heid, gerechtigheid en heiligheid, heilig
making en volkomen verlossing.
Naar dit besluit maakt God, de Heilige
Geest deze Kerk geheel en elk barer leden
levend, door haar het leven uit Christus,
haar Hoofd, in te storten, door haar met
Christus, haar Hoofd, tot een plant, tot
een lichaam Ie maken, en Christi leven in
haar te onderhouden.
Naar dit besluit krijgt die kerk door de
inwoning eu werking des H. Geestes deel
aan Christi gerechtigheid en gehoorzaam
heid en wordt deze met de liefde Gods,
met het gevoelen, dat in Hem was, ook
in haar geopenbaard.
Zóó wordt het onmogelijke, mogelijk.
Zoo moet en kan en zal er ook op aarde
nog weer een volk zijn, dat zich alleen
regelt naar Gods Welbehagen, dat slechts
één reden van bestaan heeft n.l. de heili
ging van 's Heeren Naam.
Zóó komt het uit en door dit besluit,
dat er weêr menschen zijn, die niet anders
kunnen dan vragen Wat is recht voor God
en niet anders kunnen dan overal, in alle
zaken, ten allen tijde leven naar den regel
men moet Gode meer hooren dan de menschen.
Deze menschen zijn echter geen heiligen.
Het zijn ook niet de beteren. Zij zijn nog
gansch niet geheel verlost van het iu huu
persoon inkleveude bederf, noch van hun
oude natuur.
Zij maken nog menigen mispas. Zij
worden door de overmacht van vleesch tu
zonde nog menigmaal gedwougen tot dat
gene, wat zij niet willen, wat zij haten,
waarover zij zielsbedroefd zijn en wat hun
tot smaad en schaamte is.
Het zijn daarom meest bekommerden,
boet vaardigen, klagenden.
Dat werk der goddelijke verkiezing brengt
conflict en scheiding. Dat kan niet uitblij
ven, dat komt onmiddellijk, als vanzelf.
Zoo gij op een wilden perzikboom een
tamme ent inent, dan brengt gij daarmede
in dien boom een nieuwe natuur, een nieuw
leven in, en dat. maakt onmiddellijk con
flict en .scheiding. Op de plaats der in
enting ontstaat een worsteling op leven
en dood. Of de nieuwe of de oud8 na
tuur moet overwinneu, eeu van beiden
moet uitgedreven worden.
Dat is de reformatie. Van dat werk
waren Petrus en Johannes mede-arbeiders.
Zoo in uw hart en leven, in uw huis,
in uw gedeformeerde kerk, in ons gede
formeerd staatkundig en burgerlijk leven,
in onze gedeformeerde wetenschap weêr
dat nieuwe beginsel, die nieuwe leefregel
wordt ingedreven, het is recht voor God
Gode meer te gehoorzamen dan de menschen,
dan kan het conflict, dan kan de scheiding
niet uitblijven.
Dat is het wat in onze dagen wordt
gezien.
Dit is niet het werk van menschelijke
willekeur, maar integendeel het dringen
van Gods besluithet werken des H. Gees
tes tot uitvoering van dit besluit.
Het laat zich aanzien, dat ook in onze
dagen wederom alleen het overblijfsel zal
behouden worden.
Evenals in de dagen van Petrus en Jo-
hatmes weigert het grootste deel, en daar
onder vele ouderlingen en schriftgeleerden
en overheden en rechters en edelen en
vromen om zich te buigen onder Gods
Woord en naar Zijne bevelen zich te
richten.
Evenals toen staan ook nu enkele hon
derden tegenover vele duizenden met de
vraagis het recht voor God ulietlon
meer te hooren dan God oordeelt gij.
Lezer, onder welke van deze beidegroe-
pen is uw plaats
De weg van het Sanhedrin loopt uit op
de hel, de weg van Petrus en Johannes
eindigt in den hemel.
S 23
5) Verkiezing van Ouderlingen en Diakenen.)
Nog* een paar opmerkingen over deze
belangrijke zaak teu slotte.
Allereerst willen wij nog nagaan, welke
eischen de Schrift stelt.
Een ouderling of opziener moet dan zijn
onberispelijk (niet omdat eeno hier of daar
toevallig heerschen.de meening, maar omdat
.Gods Woord hem in zijn persoonlijk en
huiselijk en maatschappelijk leven en han
delen niet berispt) eener vrouwe man (d. i.
een man, die aan zijn eigen vrouw ge
noeg heeft); wakker, (d i. eeu mam met
een helder, kloek verstand, geen warhoofd,
een man, die weet te handelen,) matig, (d. i»
ingetogen, niet de lusten en begeerten
dienende of toegevende), eerbaar, (d. i„
een waardig, een met burgerlijk eu gods
dienstig sierlijke eigenschappen versierd
man), gaarne herbergende (d. i. gastvrij), be
kwaam om te leeren (d. i. bekwaam om in
persoonlijke ontmoeting of bij andere gele
genheid onderwijzing en besturing te geven
uit Gods Woord, niet alleen aan eenvoudi-
geu,inaar aan allerlei menschen en in allerlei
zaken. Tot deze bekwaamheid behoort niet
alleen, dat men het zelf weetmaar ook,
dat men gave heelt om het anderen mede
te deelen), niet genegen tot den wijn (d. i.
niet een man, die aan den drank isdie
gedurig behoefte openbaart aan de prik
keling van den drank), geen smijter (d. i.
niet iemand, die genegen is tot ruwheid
en geweld), geen vuilgewinzoeker (d. i. niet
iemand, die zich door lage hebzucht laat
leiden, om gewin te zoeken, dat vuil is
voor God)maar bescheiden (d. i. een
goedwillig, een vriendelijk man, die anderen
op passende wijze weet te behandelen),
geen vechter (d. i. niet twistziek), niet geld
gierig (d. i. niet een liefhebber, een vriend
van 't geld, zoo, dat hij om dit te ver
krijgen of te behouden andere zaken ge
ringschat en achterstelt), die zijn eigen huis
wel regeert (d. i. bestuurt, inricht naar
Gods Woord, zoowel de personen als de
zaken), zijne kinderen in onderdanigheid
houdende (d. i. dat hij hen leert zich te
onderwerpen aan de van God gestelde
machten), met alle stemmigheid, (d. i. waar
digheid, deftigheid), want het is dui
delijk dat, zoo iemand niet door ouder-