Het oordeel van een n i e t-doleerende" over deïïaagsche Synode, men meestal niet te veel ijver in het doen van het werk des Heeren betoont. Nogtans, herhalen wijmen wachte zich voor doen, zonder eerst te hooren. Want •wie niet hoort, weet immers niet wat en hoe hij den wil van God volbrengen moet. Waar men waarachtig hoort, kan men op den duur de eischen van den Heere niet weêrstaan. Alles komt er op aan, geopende ooren en harten te ontvangen, dan worden van zelve onze handen en voeten bereid tot het verrichten van Gods wil, en wor den onze slappe knieën opgericht. Wie regt hoort, doet wat rechtvaardig is, en wie zulk een dader des werks is, zal gelukzalig zijn in dit zijn doen. Hij is gezegend, want hij draagt de goedkeuring des Heeren weg een iegelijk toch, die Christus in deze dingen dient, is Gode welbehagelijk (Ltom. XLV1,8). Hij heeft vrede met God en met zijn eigen geweten. Hij is gezegend en wordt tot een zegen voor anderen gesteld, want hij behoort tot hen, die hun licht laten schijuen, en daardoor den Vader verheerlijken hij be hoort tot hen, die het zout der aarde ziju. Hij is gelukzalig, want zalig zijn zij, die zijne gebjden doen, opdat hunne macht zij aan den boom des levens, en zij door de poorten mogen ingaan in de stad. (Openb. XXH 14). Wie alzoo hoort en doet, wordt geze gend inmaar niet voor zijn werk want te allen tijde blijft het waar, dat, al hadden wij alles gedaan wat ons geboden werd, wij nochtans onnutte dienstknechten zijn. De bezoldiging der zonde is de dood maar het eeuwige leven is eene vrije gave Gods. In het doen zelf echter ligt reeds een zegen besloten, omdat het een groot en zalig voorrecht is, in de dienst des Hee ren werkzaam te mogen wezen. Zoo wij weten, dat wij in ons doen gezsgend zijn, zoo kunnen wij niet roemen, dan in de genade de3 Heeren maar wij worden te vens voor zorgeloosheid bewaard, omdat er geschreven staat, in, dus niet buiten of zonder ons doen, zullen wij gezegend zijn. Ieder Christen die dit woord aanneemt, kan aangaande de uitkomst volkomen ge rust en zeker zijn want, Hij die getrouw is, Hij die machtig is, en wiens woord niet falen kan, heeft de vaste belofte ge geven by zal gezegend zijn in dit zijn doen. Groot is het voorrecht, door den Heer ons geschonken, dat wij het Woord uit den moud van verschillende getuigen mogen vernemen. Het Woord eischt en verwacht, dat wij er aan gehoorzamen. Hebben wij geopende ooren ontvangen Elke verkon diging toch, zoowel bij monde als bij ge schrifte, is eene stem, die in den naam des Heeren ons toeréept toe te zien, niet alleen wat, maar teveos hoe wij hooren. Zoo gij dit leest, zijt gij wederom in aanraking gekomen met het Woord der waarheid. Welnu welke uitwerking heeft het op uwe zielen gehad? Het Woord Gods kan nimmer ledig wederkeeren, het heeft ook op u eene uitwerking gehad. Gij zijt of nader tot den Heer gekomen, of verder dan ooit van Hem verwijderdnog eens vraag ik u daarom: hoe hebt gij gehoord? Bestaat de behoefte bij u, om het gehoorde Woord in uwe harten te bewaren, het te gelooven en daaraan te gehoorzamen Of gelijkt gij dien man, die niet vergeten kan wat hij gehoord heeft, maar toch een vergetelijk ho >rder is, omdat hij datgene niet doen wil, waartoe hij door het gehoorde ver plicht was Op den dag des Heeren zal ook het niet gebruikte of het misbruikte Woord tegen hem getuigen. .Niemand onzer bedriege zichzelven. Al de apostelen, al de proleten, de Heer zelf, allen waar schuwen tegen een hooren, dat niet tot doen leidten voorwaar wie hunne waar schuwingen ligt acht, zal zelf door den Heer gewogen en te ligt bevonden worden. Niemand onzer vergenoege zied met hetgeen hij reeds weet. Eer voegt het ons, even als David, het Woord des Heeren bij dag en by nacht te onderzoeken. Hoe meer wij luisteren naar het Woord, des te geoefender wordt ons oor voor zijne roepstem en hoe meer ons oor geoefend is, des te liefelijker klinkt ons zijn geluid, des te beter kunnen wij het vernemen en verstaan, ook daar, waar het met zachte stem tot ons spreekt. Geoefende ooren, geopende harten, geven bereidwillige han den. Twijfelt er niet aan, al wat gij doet in den naam des Heeren, al wat gij ver richt, nadat gij Hem gehoord hebt, moet gelukken. Hij, die de Koning der waar heid, wiens Woord een woord der waarheid, wiens Geest de Geest der waarheid is, heeft gezegd, en zyn Woord kan niet verbroken wordenWie hoort en doet zat gezegend zijn in dit zijn doen A. S. Kerkelijke Boriotiten. De redacteur dezer Kerkbode hoopt de volgende of navolgende week in staat te zijo, zijn taak weder op te vatten. Tot zoolang moet ook de bespreking of aan beveling van enkele toegezonden zaken wachten. Indien wij iets van de Haagsche Synode schrijven, dan nemen de Broeders uit het Genootschap daarvan gewoonlijk weinig notitie. Althans, zoo is ons wel eens toegevoegd. »Och, 't komt van de doleerenden," zeg gen zij. »En hoe kan nn een doleerende" iets anders dan kwaads van de Haagsche Synode schrijven 1" 't Is daarom misschien niet af te keuren, dat wij ditmaal het woord eens geven niet aan de Heraut of de Amsterdamsche ot andere kerkboden, maar aan een blad, dat door en door Synodaal is, dat zelfs weke lijks zeker drie kwart van ziju ruimte vult met atrijdartikeltjes tegen ons doleeren-. den," aan de Nieuwe Sprokkelaar Waarover wordt dan in dat blad ge schreven Over de Haagsche Synode, en lang niet malsch. Het is naar aanleiding van een besluit, dat de Synode nam met het on uitgesproken doel om de moderne predi kanten ongestoord hun moderne denkbeel den van den kansel te laten bepleiten. "IÉ- Het beruchte artikel 8 al. 2 van het Reglement van Kerkelijk opzicht en tucht is n.l. gewijzigd, waardoor dat artikel nu aldus luidt »Aan de kerkelijke tucht zyn onder worpen alle lidmaten, en inzonderheid leeraren, ouderlingen, diakenen en andere leden van kerkelijke besturen, ter zake van onchristelijken wandel, van openbaren strijd met den geest en de beginselen van de belijdenis der Herv. Kerk (art. 27 van het Regl. op het examen) in gevallenwaarin de beklaagde verklaart zich niet meer gebon den te achten aan de verklaringen en beloftenv naar art. 39 van het Regl. op het gods dienst onderwijs en art. 27 van liét Regl, op het examen gevorderdvan verstoring van orde en rust en van verzuim of vergrijp in de uitoefening van kerkelijke betrek kingen." Wat nu de beteeken is van die wijziging is De schrijver aan de N. Sprokkelaar zal daarop een antwoord geven »Stel Domine A. wordt aangeklaagd niet me8r te gelooven in een levenden God. Zijn God is »het edele, goede en schoone." Hij doopt »in den naam van geloof, hoop en liefde." Hij houdt de gemeente des Zondags bezig over armverzorging of hek nut van goede dijkwerken. Dat vinden enkele bekrompen lidmaten niet erg behoor lijk, en klagen den man aan. Wat doet nu het rechtsprekend Bestuur?" Het vraagt Zijn Eerwaarde eenvoudig af »zeg eens broeder, gij houdt u immers nog wel gebonden aan de verklaringen en be loften die gij indertijd op uw proponents- hebt afgelegd? s> Gewisselijk antwoordt hij, »in het diepe besef mijner roepingen in vertrouwen op God, verklaar ik u nog steeds overeenkoinstg de beginselen en het karakter van de Herv. Kerk hier te lande, mijn plicht te doen Ja maar. klagen die bekrompen klager* dan nog even, die mijnheer is een leugenaar! Iïy gelooft niets van de beginselen onzer H» Kerk wy kunnen u bewijzen dat hij stuk voor stuk van onze heerlijke Waarheid bestrijdt, ont kent, bespot s>» Zwijgt gijlieden stil," luidt het weder woord, »gij hebt geen begrip van de echte Protestantsche vrijheid Die aangeklaagde verklaart zelf dat uw aanklacht ongegrond is en nu is het uit Is het niet verschrikkelijk En dat wordt nu niet door doleerenden," maar door Synodalen geschreven. Onder zulk een goddeloos artikel moeten nu onze Ge reformeerde broederen in het Genootschap leven Maar laten wij den briefschrijver aan de N. Sprokkel, aan het woord. Anders zou men ineenen, dat wy weder kwaad" van de Synode gingen spreken. Het vervolg luidt aldus »Die Professor Goozen is toch een in vloedrijk man. Hij is het immers, die de spiksplinternieuwe theorie heeft uitgevon den, dat Dr. Lieftinck aan Sliedrecht be hoorde te worden opgedrongen daar de man immers beloofd had als een trouw

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1889 | | pagina 2