waarin en waardoor Israël struikelde en viel. Het was ons daarbij alsof wij de ge schiedenis van eigen kerk en volk, en menig deel van ons eigen leven beschreven. Het boek der Rigteren is er dan ook niet, om ons eens te vertellen hoe Israël was en wat Israël deed, maar o. a. om ons te doen zien wie de mensch is, hoe het volk des Heeren gesteld en gezind isom ons te toouen, dat de eigen natuur van het wedergeboren en bekeerde volk precies zoo bedorven en verkeerd is als van den nog gansch dooden en onbekeerden zondaar. Ook in het bovenstaande stuk van Israels geschiedenis, waarschuwt de Heere ons voor een drietal gevarenwaardoor wij voortdurend worden bedreigd. Duidelijk wordt het' ons voorgelegd, dat wij niet allereerst hebben te waken en te bidden en te strijden tegen het kwaad buiten ons, maar tegen dat, wat binnen in ons is. Het kwaad dat buiten ons is, kan ons niet schaden, indien het niet door de zonde en het bederf dat in ons is, macht over ons krygt. Dit stuk van Gods Woord geeft licht over den toestand waarin huisgezin en kerk en volk onder ons, op 't eind der 19e eeuw verkeeren. Het wijst ons aau de oorzaken onzer tegenwoordige jammeren en vele krankheden. De vaders in de huisgezinnen, de op zieners in de kerk, de overheid in het pu blieke leven, zij hebben hnn ambten niet geoefend naar het Woord des Heeren, zij hebben niet ambtelijk gewaakt tegen de drie kwaden en gevaren, welke in ons Schriftwoord worden voorgesteld. Deze instrumenten, welke de Heere ge bruikt om het huisgezin, de kerk, het volk te bouwen en te weiden en tot welvaart te brengen, zij zijn ongeschikt en onwillig geweest tot den dienst des Heeren en nu is ook onder ons naar het willen en drij ven onzer oude natuur geleefd, doende dat kwaad is in 's Heeren oogen, vergetende den Heere, dienende den Baal d. i. wan delende in de paden van ongeloof en re volutie. Het heeft niet gebaat, dat de Heere ons bijna een eeuw geleden verkocht heeft in de hand eens overweldigers, en ons heeft laten vertreden door onze eigen boelen. Zoo huisgezin en kerk en volk zich niet haastig tot den Heere bekeeren, dan zullen Gods oordeelen nog zwaarder over ons komen dan in de dagen, waarvan onze grootvaders ons verhaald hebben. Immers in bovenstaand Schriftwoord wordt niet alleen aangetoond, waarin en waardoor het volk struikelde en viel, maar ook, welke de wrange vrucht en billijke kastijding was, welke Israël van wege zijn zonde toekwam. Toen ontstak de toorn des Heeren tea en hen." Ziedaar de schrikkelijke vrucht van Is- raëls zonde, van zijn doen dat kwaad was in de oogen des Heeren. Het heilig en rechtvaardig misnoegen Gods tegen de zonde, komt over den zon daar. De Heere heeft hen door Zijn Woord en Wet betuigd en afgemaand van hun booze wegen en kwade daden, doch zij hadden noch voor den Heere, noch voor Zijn Woord oor of oog of hart. De huisvrouw der jeugd te zijn was hun geen lust maar een last, en welhaast weken zij openlijk af van Hem, die hen onder trouwd had, om met de afgoden en met de boosheden van hun hart te hoereeren. De Heere blijft eveuwel getrouw in Zijn liefde. Hij blijft Zijn volk liefhebben. Hij laat de verbintenis niet los. Maar daarom juist toornt Hij dan nu ook. Daarom open baart Hij in zware en pijnlijke kastijdin gen, Zija billijk misnoegen aan het voor werp Zijner liefde. Het bondsvolk is in Zijn overtredingen dubbel strafwaardig, daarom kastijdt de Heere zóó ernstig, daarom is het vuur Zijus toorns over Zijn volk zóó heet, en brandt die gloed zóó pijnlijk. De schuldige consciëntie stemt Gods oordeel toe, en ziet in de Vaderlijke kas tijding eerst slechts een rechterlijk vonnis. Daar komt een oogeublik, soms een tijd, waarin de ziel des volks verstomd en ver slagen, als een gedoode neêr ligt onder 's Heeren slaande hand, geen oog durvende noch kunnende richten op Zijn liefde en genade. Als bij den glans en gloe 1 van de toor nende heiligheid het volk in zijn bedorven heid wordt ontdekt en ontbloot, o, dan is het schrikkelijk. Dan grijpt dat vuur der heiligheid die bedorven natuur, dat on heilige bestaan des volks aan, en dan wordt het verteerd. Onbeschrijflijk is die zielsvervaardheid en benauwdheid welke dan wordt ervaren. Dan brandt de heiligheid van Gods wezen en recht en Woord het volk in de onreine, onheilige ziel, dan gaat het ver loren. Dan kan, dan mag het 's Heeren Volk niet meer zijn. Hoe ontzaglijk is die toorn des Heeren 1 De Heere maakte zich op, om door dè betooning Zijner rechterlijke en strai'eischeu- de gerechtigheid zich aau Israëliet en Ka- naniet als Jehova te openbaren en Zijn eer en recht als de God des hemels en der aarde te handhaven. Het zon nu gezien worden, dat Hij de eenige Koning en Wetgever en Rechter Zijns Volks is. In regeering en rechtspraak, in huis gezin en maatschappy was openlijk en ambtelijk Jehova voor Baal, de Israël'et voor den Kananiet, Gods Woord en Wet voor menschenwoord eu inzetting achter gesteld en verwaarloosd, en hierover komt de Heere als Israëls Rechter recht doen Als de Heere zóó komt, dan baat geen beroep op de omstandigheden, dan baat geen wijzen op de ongnnst der tijden, op de macht van den wederpartij der, op de zwakheid van ons vleesch, op onze goed bedoelde maar gefaalde overleggingen en voornemens, de Heere vraagt dan niet wat kan maar wat moet. Och dat men in Nederland in huisgezin en kerk en staat hierop bedacht ware Misschien is het nog niet te laat, om met berouw en geween en smeeking tot den hoogen God weder te keeren. t> En Hij verkocht hen in de hand van Cuschan ÉischataïmZiedaar de wrange vrucht èn het oordeel. De Heere verkoopt hen. Zijn recht op,. Zijn hoogheid over Israël is dus geen oogeublik en niet in 't minste verzwakt of verkort door do dwaze en zondige da den des volks. Hij beschikt nog over Zijn erfdeel naar Zijn vrij welbehagen. Hij geeft naar Zijn recht en macht de ongehoorzamen over in de begeerte hunner wederpartijders. Zij hebben eerst tegen Gods raad en recht in, het vleesch willen dienen nu moeten zij. Zij zullen nu ondervinden dat de heide nen, de wereldlingen, opperbest hebben begrepen dat Israël hen alleen zocht en spaarde om zijn lust aan hen te vinden, en dat Israëls liefde niets dan zelfzucht was. Zij zullen nu ervaren dat de heiden zich dit heeft laten welgevallen juist uit haat tegen Gods volk en slechts tot zoo lang, ah hij zich sterk genoeg waant, om Israël te overweldigen. Dan zal het volk ondervinden, dat de wereld hen haat, alleen omdat God het tot Zijn volk maaktedat de wereld nooit anders wil of gewild heeft of kan willen, dan Gods volk plagen en schaden en waar 't mogelijk, te niet doen. Laat Israël zich zelf zoover vergeten en wegwerpen en zoover van zijn God afdwa len als het maar wil en kan, toch blijft de naam des Heeren op dat volk liggen, en dit feit prikkelt den haat van de vol keren der aarde altijd op nieuw. Op één plaats is het volkomen veilign.l. dicht bij zijn God, in Zijn gemeenschap* Doch zoo het die plaats verlaat, zoo het zich laat verlokken om den tempel en den dienst des Heeren te verlaten, dan duurt het niet lang of men hoort het geroep: »God heeft hem verlaten, jaagt na en grijpt hem en dan komen de da gen, waarvan Jeremia 50 17 gewaagt, dat Israël is een verbijsterd lam, dat de leeuwen verjaagd hebben". En de kinderen Israëls dienden Cuschan Rischataïni". Welk een wrange vrucht, wat schrikkelijk oordeel welk een droe vige zaak, het vrije volk is in slavernij. I Naar 's Heeren liefdeplan zou Israël het meest vrije, het rijkst beweldadigde, het gelukkigste volk op aarde zijn, ja een volk van vorsten en priesters zou het we zen, en daar ligt het nu door eigen moed wil en goddeloosheid in da smadeiijkste. vernedering in zeer pijnlijke banden neder als een volk van slaven. Zij hebben buiten en zonder God hoog heid en eere gezocht, doch zij vinden slechts smaad en vernedering. Buiten God en door zichzelf hebben zij veiligheid, rust en vreugde gezocht en zij vinden slechts ellende. Welk een uitkomst En deze kastijding, dit oordeel Gods, verandert nu niets in 's Heeren eisch en wet. Ook in die acht jaren blijft het onver anderlijk Gij zult den Heere, uwen God, liefhebben met uw gansche hart, en met uw gansche ziel, en met al uw vermo gen". Gij zult den Heere, uwen God, vreezen, en Hem dienen," »weest hei lig want Ik ben heilig." Ook in deze jaren blijft de Heere aan-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1889 | | pagina 2