ea ijver voor de waarheid. Toch, als het aankomt op de beleving der waarheid, op het verlaten der wereld, op zelfverlooche ning en kruisdraging. Ja, als de Heere door middel van het Woord waarheden zegt, die den mensch raken in het diepst zijner ziel, die een middel zijn ter ontdek king en vernedering voor het aangezicht des Heeren als de Heere den weg wijst, den eenigen Weg ten leven, dan wijken velen terug, zoodat dan wel de vraag van den Heere Jezus noodigis: Wilt gijlieden ook niet heengaan Velen gaan ééne mijlpaal mede, sommigen twee of drie weinigen zijn er die den smallen weg ten einde en ouder allerlei omstandigheden bewandelen. De ervaring leert, dat menig een, die heden een degelijke voorstander schijnt te zijn, ja zelfs een strenge beris- per van de halven, straks den rug toekeert, als hij onder andere omgeving is, als hij schade beloopt in zijn gewin, als bij een weinigje voorbygegaan wordt in de eer, die hij meent waardig te zijn, o, dan wijkt menigeen niet alleen af, maar dan zegt men vaak nog vromelijk, dat de zaak, die men voorstond, niet uit God was en dat meu nu beter ziet terwijl eigenlijk die verklaring moet dienen, om zijn naakt heid en beginselloosheid te dekken voor de oogen vau anderen, en misschien voor het bewustzijn van zijn eigen hart. Helaas, er wijken zoo velen at, ten dage des vuurs, n 1. der loutering door het vuur. En daaraan herinnert de Heere, waar Hij zegteen ieder moet met vuur gelouterd worden. Een iegelijk die binnen komt, moet in het vuur der zelfontdekking en der zelfbeproeving, waarin blijken moet, of er leven of geen leven, beginsel of geen beginsel, ware Godsvrucht of nagemaakte godsdienst aanwezig is. In menig oogen blik komt een krisis, een oordeel, waarin men op de vuurproef komt en waarin het duidelijk wordt, wie men in waarheid is. Is er leven, dan blijkt het, dan wordt het werkzaam, dan ontwikkelt het zich te midden van strijd en worsteling, om te krachtiger en te heerlijker uit de proef te voorschijn te komen. Maar mist men dat leven, dan komt in de vuurproef de afwezigheid van dat leven aan het licht. Men mag zelfs nog medegaan voor een tijd, maar er is geen kracht, geen pit, geen innigheid, geen vanzelfheid, geen gemak kelijkheid, er wordt gemist het ware leven uit God. En dat is wel te bemerken. Een ervarene op geestelijk gebied denkt bij zich zelfvriend, nu gaat gij nog zoo wat mede, maar uw hart gaat niet mede en dat zal blijken, als wij een weinigje verder zijn; dan zal uit al uwe handelingm blijken, dat gij niet in waarheid mede gingten dat gij eigenlijk beboordet tot hen, die geene discipelen van Jezus waren. O, het is zoo waar, dat als de pit van een lamp, waarin geene olie is, al mag opge schroefd worden, dit niets geef*-hoe hooger die pit wordt opgeschroefd, hoe meer het openbaar wordt, dat er geene olie in de lamp isde verkoolde pit, de van olie beroofde lamp wordt al meer openbaar, totdat men ten slotte een on- aaugenamen reuk gewaar wordt door het walmen van die uitgebrande pit. Op de zelfde wijze wordt de van leven ontbloote mensch hoe langs hoe meer openbaar, dat hij het ware leven mist, totdat hij vaak eindigt met het versprei ien van een aller- onaangenaamsten reuk van leugeu en laster, als het ten volle openbaar wordt, dat bij het ware leven mist. Wortellooze takjes in den grond gezet, mogen nog voor een oogenblik groeneu, als. er wat regen neder daalt zoodra droogte en zonneschijn komen, worden al die takjes openbaar, geen leven in zichzelf, geen wortel te be zitten, waarmede zij in den grond vast zitten. Wij moeten allen in het vuur en wat verteerd moet, is onze zondeen komt onze zoude niet in het vuur, dan komt onze ziel in het vuur, waar de worn! niet sterft, waar het vuur niet uitgebluscht wordt. Daarom moeten wij met vuur gezouten worden, zoowel met het vuur der beproe ving als met het vuur der waarheid, welke werkt als een vuur dat verteert, als een zout, dat doorzont. Dat zout der waar heid moet in ons zijn. Dat zout, komende in het hart, doet vaak krimpen van pijn. Dat woord toch ontdekt en maakt ons bekend met ons walgelijk bestaan, zoodat er geen plaats is voor zelfbehagen. Dat Woord vernedert ons in het diepst onzer ziel. Dat Woord ontneemt den mensch allen ijdelen troost en doet hem den grond onder zijue voeten wegzinken. Dat Woord maakt den zondaar in al ziju naaktheid openbaar, om hem gansch hulpeloos te doen vlieden naar den troon der genade. Dat Woord roept den mensch tot alge- heele onderwerping aan den wille Gods, tot kruisiging en dooding des vleesches, door de genade Gods in Christus, tot het dragen van smaad en kruis om Christus wil. Voorzeker als dat zout der waarheid in ons komt, dan is er aanvankelijk pijn. Waar eclitor dat zout doorwerkt, daar wordt men de heilzame kracht gewaar. Daar wordt het verderf geweerd, daar wijkt de dood, daar komt het leven, daar wordt alles smakelijk, ja zelfs het bitterste lijden in een aangename en weldadige vertroos ting, daar het zout der waarheid alles kruidt, zelfs de anders meest onsmakelijke en bitterste ervaringen, die ons deel zijn in dit aardsehe leven. Dat zout moeten wij noodig in ons zei ven hebben. De waarheid moet in ons heerschappij voeren en hare werking in elk opzicht doen gevoelen. Werkt dat zout in ons, worden wij doorzout, dan worden wij het ook gewaar in veel strijd, veel gebed, veel worsteling voor Gods aangezicht. Als de Heere overwinnaar zal zijn in ons hart, dan gaat dat niet zonder strijd. Wij zijn van nature niet zulke lieve met den Heere meegaande menschen. De vesting ouzes harten wordt maar zoo niet door den Heere ingenomen. Wij moe ten altjjd ten slotte betuigen Gij o Heere zijt mij te sterk geworden Gij hebt my overmacht. Gode alleeo zij de eere, die den Zoon Zijner liefde in ons bart geopen baard heeft. Dit zout, die waarheid, de Christus moet in ons zijn. Dan alleen blijft ons leven, ook in het vuur der beproeving. Dan kun nen wij verbonden zijnde aan Christus, nooit van Hem scheiden. Dan is er voedsel en kracht aanwezig door de genade Gods, om alles te doorstaan, zelfs het zwaarste lijden. Het leven in Christus is onver nietigbaar. Zelfs in den oven der verdruk king wordt er niets van verzengd, gaat er niets van verloren. Ziju wij in Hem, dan ziju en blijven wij belijders tot den dood, belijders niet slechts met den mond, maar ook met het hart. Dan kunnen wij zeggen Ik weet, wien ik geloofd heb.. Dan kunnen wij alles verdragen om de uitnemendheid der kennisse van Jezus Christus onzen Heere, die onze grootste schat is geworden, en die ons bijblijft met Zijne genade en eeuwi ge liefde, ook dan wauneer wij alles ver liezen moeten bij den dood. F. K. Kerkelijke Oericdten. JSIET VAN ZOOVEEL BETEEKENIS." In Dr. van Itonkel's Catechisatie over de ambten in de kerk(in no 35 van »de Geref, kerk")lezen wij het volgende: Zoudt gij de tegenwoordige kerkelijke organisatie dan geheel willen opruimen Wel neen. Dat zou èu onhistorisch èn contra-revolu tionair zijn. Ëene bestaande wetgeving, die bijna drie-kwart eeuw haren invloed op de bestaande kerk heeft mogen oetenen, wischt men in een oogenblik, met ééne pennestreek, niet maar als met eene spons weg. Wat zoudt gij dan daaromtrent wenschent Ai wat er in onze kerkelijke organisatie is dat, in overeenstemming met de begin selen eener Gereformeerde kerkregeering,. langs historischen weg is geworden; dat bovendien niet in strijd blijkt met God& uitgesproken woord zoude ik willen behou den; maar al het andere, dat dan ook niet van zooveel beteekenis is, zou ik willen laten vallen," Hetgeen in de Synodale reglementen tegen- Gods Woord indruischt is niet van zooveel beteekenis Niet van zooveel beteekenis is het, dat de z.g. Algemeene Synode zich aanmatigt de hoogste rechtsprekende, besturende en wetgevende macht te bezitten, niet daarbij zich bindende aan Gods Woord, maar aan het Algemeen Reglement en aan bijzondere Reglementen Niet van zooveel beteekenis is het, dat de reglementen eener hiërarchie over de kerken werpen! Niet van zooveel beteekenis is het, dat besliste loochenaars van den Christus, moeten. toegelaten, tot het H. Avondmaal? Niet van zooveel beteekenis is het, dat niet het stemrecht gebonden is aan de belijdenis, maar de belijdenis aan het stem recht Waartoe meer? Maar waarom dan een smeekhiisi aan de z.g. Synode gezonden, om die enkele hinderlijke kleinigheden uit den weg te ruimen? Waartoe het dreigementom elk jaar de smeekstera opnieuw te oph ffen Waartoe de profetie, dat, als hij verscheiden is, anderen het jaarlijksch verzoek zullen voortzetten

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1889 | | pagina 2