VRIJE UNIVERSITEIT. Een tweede vraag, met deze nauw ver bonden, is: wat zijn goede werken? Het antwoord op deze beide vragen be paalt de richting en de uitkomst van ge heel ons leven; het verdeelt de huisgezinnen, de familiën, de volken in vele partyen indien ons antwoord op die vragen ver andert, dan verandert daardoor en in de zelfde mate ook ons leven. Er is niemand die ontsnapt aan de noodzakelijkheid om er gedurig antwoord op te moeten geven. Zeer velen helaas, geven het antwoord zonder veel nadenken. Zij drijven op de levenszee maar zoo wat met wind en ty mede. Waarom? Waartoe? Vanwaar? Waarheen? dit vinden zij lastige of noodelooze vragen, welke hen maar verdrietig of boos maken. Toch is het dwaas om haar beantwoor ding uit te stellen en onderwijl maar voort te leven, want het is den mensch gezet een maal te sterven en daarna het oordeelen in dat oordeel zal de Rechter van hemel en aarde antwoord eischen op deze vragen. Nu kunnen op de beide gestelde vra gen vele antwoorden gegeven worden, doch die allen tot twee zijn terug te brengen. Iemand doet goede werken om zijns zelfs wil of om Gods wil. Hij doet ze omdat hij zuil of omdat hij moet. De engelen en de zaligen doen in den hemel enkel goede werken, en dat alleen, omdat God het wil, en dewijl zij God lief hebben met geheel hun hart, met geheel hun ziel en met geheel hun verstand, en den naaste als zich zelve. Zy zijn daarin zalig. Evenzoo is het met een mensch op aarde, voor zoover God hem gereformeerd gemaakt heeft. Hij doet dan goede wer ken, niet om den hemel te verdienen, noch uit vrees voor de hel, ook niet om men* schen te behagen, maar omdat God het wil, en omdat hij God liefheeft en een vermaak vindt in de wet Gods. Indien hij alzoo het goede mag doen, dan is hy daarin zalig. Een gereformeerd mensch, d. i. een mensch die zich in alle dingen alleen houdt aan Gods Woord, zegt dusmen moet goede werken doen, omdat God het wil, omdat Hij het eischt en beveelt. Dit is echter niet een antwoord, dat hij zelf uitgedacht heelt. Het i3 niet zijn per soonlijk gevoelen, dat nu staat tegenover het persoonlijk gevoelen van een ander, zoo dat het eene gevoelen evenveel recht zou hebben als het ander. Neen, een gereformeerd mensch geeft dat antwoord tegen zijn eigen oude natuur in, alleen omdat God het alzoo in Zijn Woord geopenbaard heeft, en omdat hy geleerd heeft, te gelooven in het Woord van God. Men kan dus wel een ander antwoord geven, gelijk ook elk niet ge-eformeerd mensch in der daad een ander antwoord geeft, maar dan staat men met zijn ant woord tegenover Gods WoordDan is het openbaar dat men le van een ander ge voelen is dan de Heere God, en 2e dat men zijn gevoelen niet wil onderwerpen aan Gods gevoelen, noch daarvoor wil los laten. Het kan wel zijn, en het is in de meeste gevallen ook zóó, dat men dit niet zóó bedoeltdit niet met opzet zóó do«t, doch dat verandert aan de zaak zelf niet. Er zijn dus op aarde tweëerlei menschen zulken, die zich aan Gods gedachten, in Zijn Woord uitgedrukt, onderwerpen, en daarom erkennen, dat elk mensch goede werken moet doen, omdat God het wil en beveelten zulken, die om wat reden dan ook, zich niet onderwerpen aan Gods ge dachten, in Zijn Woord uitgedrukt, en die leeren, dat men om zijns zelfs wil en en naar zijn eigen vrijen wil goede werken kan doen. Deze laatsten richten zich hierin dus geheel naar het denken en gevoelen en willen en weten van onzer aller oude na tuur, zooals deze bedorven en Gode vijan dig is door den val en de ongehoorzaam heid onzer eerste ouders Adam en Eva. Een gedoopt mensch mag onder deze laatsten niet behooren. Immers hij draagt, het teeken, dat hij in een verbond met God staat. Dat er tus- schen God en hem deze verbintenis is Ik zal u tot een Vader zyn, en gij zult mij tot zonen en dochteren zijn. Hij draagt het teeken, dat hij behoort tot het volk, waarover Christus van God tot Koning is gezet, en dat dus naar het Woord van dien Christus zich moet ge dragen. Een gedoopt mensch is door dat feit, dat hij op Gods bevel gedoopt wierd als erfgenaam van het rijk van God en van Zijn verbond, van Godswege d. i. dus door God vermaand en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid, d. i. tot een wandel naar Gods Woord. Een gedoopt mensch moet dus goede werken doen. Efa Heere heeft hem dit op gelegd. Zoo bij zich onttrekt, zal het hem gaan als de booze dienstknecht van welken in Matth. 25 gesproken wordt. Zoo hy naar eigen vrijen wil goed doen wil, dan zal het hem gaan gelijk het Koning Saul ging.— God de Heere wil niet alleen het goede, maar Hij haat ook het kwade. Hij kan het niet zien. Met de werkers van het kwade kan Hij geen gemeenschap hebben. God is goed en Hij doet alleen goed. Daarom is God ten hoogste beminnelijk boven al wat te beminnen is. Hij is daar om ook dienenswaardiff. Indien iemand God kentdie zal ook God liefhebben, en die zal ook Zijn wil liefheb ben, en die zal in Gods uitgedrukten wil, dat is in Zijn wet, ook zijn vermaking vinden. In diens hart wordt gevonden een lust tot het doen van alle goede wer ken, en een begeerte om dagelijks daarin te mogen toenemen. Eigenlijk mag ik dus geen plaats geven aan de vraagzal ik goede werken doen Die vraag betaamt niet, noch in mijn hart, noch in mijn huis, noch in de Kerk, noch waar dan ook. Dit is voor gedoopten eene uitgemaakte zaak. Zij zijn er van God toe vermaand en verplicht. Zy moqen zich zelf niet stellen in dienst der zonde, opdat deze hen als wapenen of werktuigen tot de ongerechtigheid ge- bruike, maar zij moeten zich stellen ten dienste des Heeren, opdat Hij hen gebruike als wapenen of werktuigen der gerechtigheid. Indien nu een gedoopt mensch niet alleen eene zuivere belijdenis heeft, maar ook van God veranderd en gereformeerd is, iudien de Heere het zuiverings- en ver- nieuwingswerk in hem aanving, dan re gelt hij zich, voor zoover hij vernieuwd en gezuiverd is, naar de eischen des Heeren. Voor zoover. Dit is nu juist oorzaak van een telkens hernieuwden en dikwijls zeer smartelijken strijd bij een gereformeerd mensch. Naar zijn oude natuur kan hij geen goed doen, omdat hij niet goed is, en naar zija nieuwe natuur, die uit God ge boren is, kan hij geen kwaad doen. Naar zijn oude natuur kan hij onmoge lijk erkennen, dat hij van God vermaand en verplicht is tot goede werken, en naar zijn nieuwe natuur is het hem zaligheid, daartoe van den Heere verplicht te worden. Zoo kan het gebeuren dat een gerefor meerd mensch belijdtik moet het goede doen, omdat de Heere het wil tot eere Zijns Grooten Naams Hij is mijn Schep per en Ouderhouder Hij is mijn Verbonds- GodHij is mijn Koning en Wetgever en Rechterhet is mijn lust Hem te dienen en te prijzen, en dat hij toch tel kens weer leeft eu handelt als een, die tegenover God geheel vrij staat, en als kon hij doen en laten, wat hij wil of als ware zijn goed doen een zekere koopprijs, waarvoor hij van God de zaligheid zou kunnen koopen, en waardoor hij een zeker recht op God en op Zyn gaven zon verkrijgen. Dit is of wordt zulk een mensch dan tot droefheid. Hij verootmoedigt zich daar over telkens voor God en menschen. Hij worstelt in de kracht Gods en naar het Woord des Heeren tegen die oude natuur, en begeert vaa den Heere van dezelve te worden verlost. Zulk een aanvankelijk nieuw gemaakt mensch kan zeggen ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij. Christus wekt hem door Zijn H. Geest tot een nieuw leveu op, en vernieuwt hem door de krachtige werkingen van dien Geest naar Zijn evenbeeld. Dat zulkeen dus het goede doet, is vrucht van het feit, dat de Geest des le vens hem wederbaarde, en als Geest des geloofs en der heiligmaking in hem Zyn heerlijk werk doet. Zulkeen wordt als een tak gedragen door den wijnstok of den olijfboom Chris tus. Hij is in Christus en Christus is in hem en zoodoende draagt hy vrucht. Geen gedoopte is dus vrij van het goede te doen, doch alleen de laatsten kunnen het doen. Alle gedoopten moeten hetzelfde ant woord geven op de vraag, waarom moet ik goede werken doen, doch alleen die laatsten kunnen het goede antwoord geven. Wij komen hierop D. V. de volgende week terug, en eindigen nu met de vraag Lezer, wat antwoordt gij op de gestelde vraag üerltolij 84© Berichten. Volgens het Negende Jaarverslag van

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1889 | | pagina 2