is het, waardoor Hij in ons het leven, het
geloof en de zaligmakende kracht Gods
schenkt en openbaart.
Die innerlijke en onderwerpelijke onder
wijzing is eene der verbondsweldaden, welke
moedwillig verzondigd en verworpen wer
den by den val in het Paradijs. Het is een
genadeweldaad die eerst door den Borg
moet verdiend en verkregen worden, en die
door den H. Geest pas kan geschonken
worden, nadat de Christus lichamelijk van
de zijnen is weggegaan en den Vader ge
beden heeft dat Hij hun den anderen Troos
ter zendt.
Nu, Christus is gezeten aan de rechter
hand Gods, Hij is verhoogd en verheerlijkt.
Hy kan dus nu ook die onderwijzing
den zijnen schenken, waardoor zij levend
gemaakt worden, waardoor hun verstand
wordt verlicht, hun hart overreed en hun
wil overgebogen wordt, zoodat zy kennen
en gelooven en belijden tot zaligheid-
Wij mogen dus veilig in Christus, den
hoogsteu Profeet en Leeraar, onze zalig
heid stellen.
Niet alleen onderwijzing, ook verlossing
is noodig tot onze zaligheid.
Onze verlossing nu, komt niet tot stand
zonder een Priester en Goël, niet zonder
offerande, rantsoeneering en gebed.
De hoogepriesters uit Levi's geslacht
hebben vele offers gebracht, doch zij kon
den daarmede aan Gods gerechtigheid niet
voldoen en het geweten niet reinigen van
doode werken. Daar was in Israël rneiii-
gen Goël met het bepaalde rantsoen tot
loskooping van gebondenen opgetreden,
maar de lossing der zielen was niet tot
stand gekomen.
Dat Jezus inging in de waarachtige ta
bernakel, de niet met handen gemaakte,
bewijst, dat Hij niet is de voorbeeldende
maar de eenigede ware Hoogepriester en
Goël, witns arbeid in den voorhof vol
bracht is en die nu door den verscheurden
voorhang Zijns vleesches ingaat in het
binnenste heiligdom, om te doen de dingen
die bij God te doen zijn tot onze volko-
mene verlossing.
De Borg, die des volks schuld en ban
den, des volks vloek en ban op zich nam
en daarmede in hun plaats ging staan, die
Borg wordt niet alleen ontbonden en vrij-
g laten, niet enkel van vloek en ban ont
heven, maar verhoogd en verheerlijkt in
het huis en aan de rechterhand des Vaders.
Is dit niet het voldingend bewijs, dat
het eeuwig verzoenend offer en de ge-
eischte rantsoeneering is gebracht
Nu is bij daar als de aangename en
welbehagelijke knecht des Heerenom onder
aanbieding van offer en losprijs, van lijde
lijke en dadelijke gehoorzaamheid voor de
zijnen te bidden en hun voorspreker te
zijn, waardoor dan de H. Geest van den
Vader en den Zoon uitgaat, om aan de
voorgekenden en geroepenen de vruchten
van dat priesterlijke borgwerktoe te eigenen.
Wij hebben dus in Zijn verhooging en
verheerlijking een krachtige verzekering
voor ons geloof, dat in Christus Jezus,
den eenigen Hoogepriester, onze volkomene
zaligheid is.
Al zijn wij echter eenmaal levend ge
maakt en van onze zaligheid in Christus
zeker door het geloof, al heerschen zonde
en vleesch niet meer over ons, en al wier
den wij van het geweld des duivels verlost,
zoo hebben wij nogtans, ja dan juist zeer
noodig bij de verkregene verlossing en
zaligheid te worden bewaard; te worden
beveiligd tegen de listige omleidingen des
Satans, tegen de raadslagen en aanslagen
van wereld en vleesch, tegen de twijfelingen
en het bederf van ons eigen hart.
Hiertoe hebben wij noodig een volmaakt
wijzen, een almachtigen, een overal tegen-
woordigen, een getrouwen Koning.
Niet minder is ons zulk een souvereine
Koning noodig, om ons door Zijn Woord
en Geest uit- en inwendig alzoo te regee-
ren, dat wij naar den raad en het welbe
hagen Gods in Zijne wegen, tot Zyn eer
mogen wandelen, en dat wij dagelijks den
ouden mensch afleggende, den nieuwen
mensch mochten aandoen en in eene
nieuwe gerechtigheid leven mochten.
Zulk een koning is Jezus die met heer
lijkheid en eere gekroond is, die in Zijn
strijden, lijden en overwinnen gebleken is
te zijn de kracht Gods en de wijsheid,
die nu heeft alle macht in hemel en op
aarde, die aan de rechterhand des Vaders
verheven is verre boven alloverheid, en
macht, en kracht, en heerschappij en naam
die bestaat in hemel of op aarde, en die
gezegd heeft »ik ben met ulieden al de
dagen tot de voleindiging der wereld."
In de verhooging en verheerlijking van
dezen Koning der Koningen hebben wij
dus een vaste verzekering voor ons geloof,
dat in Hem, den Christus aan 's Vaders
rechterhand, onze volkomen zaligheid is.
Nu zijn wij in hope zalig. De zaligheid,
d. i. het zaligmakend goed en de staat
der zaligheid wordt nog niet gezien, noch
getast, noch daadwerkelijk hier op aarde
bezeten. Wij verwachten onze zaligheid,
wij zien haar blijde te gemoet.
Het komt er dus op aan, dat onze ver
wachting op goede betrouwbare grondeu
rust.
De Christen hoopt op God. Hij verwacht
dat God zal zijn ten allen tijde zijn hoog
ste goed, het zalig deel zijns bekers, dat
Hij in den Heere een toevlucht en een
schild der hulpe, een Helper en»zijn loon
zeer groot" zal vinden.
Wij koesteren »de hope der zaligheid
d, i. de verwachting van een toekomst
waarin eeuwig en volmaakt aan onze
hoogste behoefte zal worden voldaan, een
toekomst dus waarin wij God zullen zien
en recht zullen kenueü, waarin wij Hem
volmaakt liefhebben en dienen zullen.
Wij voeden »de hope der heerlijkheid
d. i. de verwachting van een toekomst,
waarin wij van alle bederf en dood, van
alle vernedering en dienstbaarheid geheel
en eeuwig zullen verlost zijn, waarin wij
zyn zullen een koninklijk en priesterlijk
volk, waarin wij bekleed zullen zijn met
de kleederen des heils en weer staan zul
len in den dan on verliesbaren staat der
rechtheid voor God. Een toekomst, waarin
wij als Gods kinderen in 't genot der er
fenis zijn zullen, en met Jezus zullen ver
hoogd en verheerlijkt wezen.
Wy verblijden ons in *de hope des
eeuwigen levensd. i. de verwachting van
de volkomen openbaring aan en in ons van
het leven Gods, zoodat geen dood, geen
tranen, geen rouw, geen gekryt, geen
moeite meer zijn zal, ja de eerste dingen
zullen voorbij gegaan zijn, en alle dingen
nieuw zullen gemaakt zijn.
Voor deze hope hebben wij geen enkelen
grond of oorzaak in ons zelf. Integendeel,
op ons zelf, ons bederf, onze zon en, zwak
heden en gebreken, onze onreinheid en
ongerechtigheid ziende, hebben wy slechts
reden, om te vreezen voor den heiligen
en rechtvaardigen Rechter des hemels en
der aarde.
De grond dezer hope kan alleen zyn, wat
Christus voor de zijnen is in den staat
Zijner vernedering en in dien Zijner ver
hooging, in hetgeen Hy op aarde voor de
Zijnen volbracht heeft en nu in den hemel
blijft doen.
Hij is hunne gerechtigheid en heilig
heid, Hij is hun het einde en de vervul
ling der wet, Hij is hun wijsheid en kracht,
hun licht en leven, Hij houdt hen staande
en gaande in den weg des Heeren, Hij
doet hen in heiligmaking toenemen en
doet het welbehagen Gods in en over hen
gelukkiglijk voortgaan.
Hy is nu hun Voorspraak; de sleutel
macht Davids ligt op Hem, Hij heeft Zyn
volk ten behoeve de beschikking over de
schatten en goederen des Heeren Heere,
opdat, zelfs de wederhoorige kinderen by
den Heere zouden kunnen wonen.
Hij, het verheerlijkte Hoofd, bereidt Zijn
lichaam plaats in het huis des /aders met
zijn vele woningen, en bezorgt hen een
altijd geopenden toegang tot den troon en
't harte Gods. Hij bewaart voor de Zijnen,
de erfenis, en bewaart hen in Zijn kracht
voor hun erve in het licht.
Zoo is dan de verheerlijkte Jezus de
hope der heerlijkheid.
Zoo hebben wij in Hem, die aan 's Va
ders rechterhand is,een vasten en volkomen
betrouwbaren grond voor onze hope.
Geen wonder, dat het echte volk des
Heeren vaak een sterk verlangen naar dpn
hemel heeft, waar hun geloof en hoop in
aanschouwen zal worden veranderd, waar
zij Hem zullen zien, die hun hier op aarde
zoo onuitsprekelyk dierbaar reeds was.
Lezer, is ook uw geloot versterkt, ook
uw hope bevestigd op den pas gevierden
Hemelvaartsdag
Zijt gij een levend lidmaat van dat
lichaam Christi, dat in dien Verhoogden
en Verheerlijkten, zulk een uitnemend heer
lijke zaligheid heeft ontvangen en eenmaal
genieten zal
Kerkelijke Beriekten.
In- het laatste nummer der Friesche
Kerkbode komt weder een brief van Broeder
Gajus voor, waarin wy o. a. het volgende
lezen
»Dat de Christelijke Geref, het met dien
brief niet eens zyn, weet een kind wel.
Slechts dit wil ik tot verduidelijking
zeggen Ik heb niets tegen de personen der
Christel. Geref., wel tegen hun kerkelijke
beschouwing, voor zoover zij met de Syno
dale Organisatie ook de kerk als zoodanig
verwerpen. Dit doen zij, en zij moeten
het niet ontkennen, want dan hebben zij