dat land van ellende en armoede, van leugen
en onzedelijkheid, van verwarring en oproer,
dat met zijn vuile wateren telkens weder
de wateren der volkereu verontreinigt, dat
over zich zelf en over Europa steeds nieuwe
jammeren brengt, dan zien wij welke de
vruchten van den geest van ongeióof en
revolutie zijn, dan zien wij wat ook ons
deel had kunnen ziju, zoo de Heere ons
niet had bewaard.
Neen, ods gedoopte, ons van den Heere
begenadigde en beweldadigde volk, dat
Nederland waar meer kinderen Go Is, meer
vreeze des Heeren, dieper kennis der waar
heid dan ergens elders wordt gevonden,
neen, dat behoort niet aan revolutie en
ongodisterij, dat moet niet den lof van de
goden dezer eeuw zingen, maar dat behoort
den Heere psalmen te zingen, dat betaamt
't ora ouder de volken Gods daden te
vertellen.
Geve de Heere dat het daartoe nog weder
kome.
Da Costa zong eenmaal, en geve de
Heere dat zijn profetie vervuld worde:
Zij zullen liet niet hebben,
Ons oude Nederland
Het bleef bij alle ellenden
Gods en der Vaad'ren pandl
Zij zullen het niet hebben,
De goden van den tijd. 1
Niet om hun erf te wezen,
Iieel't God het ons bevrijd I
Het al hun schoone woorden,
Met al hun stout geschreeuw,
Zij zullen on9 niet hebben,
De Goden dezer Eeuw!
Tenzij het woord des Zwijgers
Moedwillig werd verzaakt:
/lc Heb mei den Heer der Heeren
„En va et verbond gemaakt."
Korkolijiie berichten.
Onze Broeder Gajus vervolgt in zijn
brieven aan de de Friesche Kerkbode het
onderwerp, waarover hij handelde in den
brief, welken wij in no. llo van deze
Kerkbode voor onze Lezers deden over
drukken. Wij kunnen dus nu niet na
laten ook het vervolg van zyn schrijven
op te nemen. VVij doen dit te eerder, om
dat wij ons verzekerd mogen houden hier
toe verlof te hebben, èn omdat het sehrijven
van Broeder Gajus in anderen vorm beter
en duidelijker dezelfde zaken en overtuigin
gen voordraagt, welke in dezen Kerkbode
reeds voorgedragen werden.
Bovendien zijn wij zóó gezind tot het
in verkeerden zin valleen wonen" en voor
zeer velen is het nog zóó weinig duidelijk,
waarom het toch eigenlijk in de tegen
woordige reformatie gaat, dat de dingen,
welke Broeder Gajus nu bespreekt, niet
dikwijls genoeg op verschillende wijze
kunnen herhaald worden.
Zie hier Lezer, dan zijn tweeden brief.
Waarde Vriend!
Gaarne kom ik, naar Uw verzoek, nog
eens op den inhoud van mijn vorig schrij
ven terug.
Gij zei Jet, dat gij de geschiedenis der
afscheiding nimmer in het licht had be
schouwd, dat myn laatste brief er voor u
op liet vallen. En gij vroegt mij, of het
wel goed van mij was, dat idie zaak ter
sprake bracht in deze dagen, waarin de
vereenigiag der gereformeerde Kerken ge
zocht wordt.
Wel man, ik moet je zeggen, dat ik
het niet alleen goed, maar ook hoog 1100-
dig acht, dat deze dingen worden uitge
sproken.
Wij moeten de breuken niet genezen
op het lichtst
Kunnen de broeders der Chr. Geref.
Kerk onze grieven niet toegeven gevoelen
zij waai lijk niets meer van schuld tegen
over onze Kerken, die zij dood verklaard
hebben hebben zij er gansch geen oog
voor, dat zij door de Kerken te vereen
zelvigen met de Synodale Organisatie, die
Kerken aan die Organisatie hebben prijs
gegeven en alzoo de opbouwing dier Or-
ganisa'ie in de baud hebben gewerkt;
welnu wij kunnen dit dragen
zelf de minste zijn onze schuld belijden
en God bidden', dat Hij ook hen weer lee-
ren moge hun schuld te zieD wij eischen
van hen niet, dat zij hun standpunt ver
laten, om het onze in te nemen maar
wij hebben elkander wel te waarschuwen,
dat wij de plek niet verlaten, waar de
Heere ons geroepen heeft, dat to ij, die in
't prijsgeven der broederen zonde leerden
zien, nu niet zelf uit gemakzucht, of om
Chr. Geref. broeders te believen, het stand
punt dier broeders aanvaarden. Daarin
moeten wij vrij blijven, anders toch moe
ten wij feitelijk de Kerken loslaten en zoo
medewerken aan de opbouwing der Synodale
Organisatie
1)at nooit
Aan die Organisatie behoort niet ééne ziel.
Die Organisatie moet vallen moet loeg
Ik ken geen Synodale Kerk" en geene
»genootschapskerk." Ik weet wel, dat het
dagelyksch leven een zoodanig spraakge
bruik noodig maakt en in 't leven roept
maar de Kerk is en blyffc de Kerk. En
op die Kerk maak ik aanspraak voor
Christus en voor Hem alleen ik betwist
die Kerk in den Naam des Heeren aan de
Synodaie Organisatie. Die Organisatie, dat
genootschap" heeft geen Kerk. Al blijft
nog een deel der Kerk aan haar kleed
haugen, dat deel is toch niet van de
Organisatie van het genootschap," maar
van de Kerkvan Christus. Ik geef het
niet op. Die tien stammen zijn van Israël
al rooken zij ook op de hoogte te Bethel.
Op Kar mei bij het altaar des Heeren, dat
verbroken is, zal Elia in 't midden der
Baaispriesters voor Jehova ijveren en gansch
Israël zal roepen: De Lleere is God." ik
sta geen enkel Israëliet aan den afgod toe.
Wie gedoopt is behoort den Heere en Zijne
Kerk. Zijt gij opziener, gij zult dan mede
van die ziel rekenschap moeten geven,
omdat zy uitweudig tot de Gemeente Gods
behoorde, waarover de Heilige Geest U
tot opziener gesteld heeft. Tot de Gemeente
Godseen andere Kerk is er niet.
De Synodale Organisatie is geen Kerk
en heeft geen Kerk. Zij is niet verantwoor
delijk voor de zielen, want aan haar is geen
enkele ziel toevertrouwd. Die zijn slechts
toevertrouwd, en allen toevertrouwd aan
de opzieners van Christus' Kerk.
Aan de Synodale Organisatie zal geen
rekenschap van haar herderlijk toezicht
gevraagd worden. Het masker zal haar
alleen van het aangezicht worden gerukt,
en ieder zal den wolf zien. Dan zal zij
worden verworpen met de groote hoer,
die door hare hoererijen alle ziel zocht af
te trekken van de gehoorzaamheid aan
Christus. Maar in dien dag zult gij en
en allen, die met U tot opzieners ót lee
raars van Christus' Kerk ziju gesteld, re-
keuschap moeten geven niet slechts van
deze ziel en die ziel, met welke gij het
nog al hebt kunnen viuden, maar gij zult
rekenschap moeten geven van de Kerk, en
van hare roeping tegenover alle hare ge-
doopten ja ook van hare roeping tegen
over alle menschen.
ik geloot ééue, heilige katholieke Chris
telijke Kerk
En in die Kerk, in die Gemeente Gods,
zijt gij voor uw woonplaats opziener door
de aanstelling des Heiligen Geestes.
Waar dus plaatselijk eene Kerk is, die
in de luac'ut ligt der Synodale Organisatie,
daar mag men maar niet die Kerk, dat
volk, hetwelk onder het boudszegel des
doops ligt, aan haar lot overlaten, om op
eigen hand opnieuw eene Kerk te stichten,
maar in al hare ellende moet men dat
lichaam dér Krrk aanvaarden de zuivere
leering en kerkregeering herstellen de
Synodale Organisatie verwerpen en tot den
taatsten gedoopte toe, als behooreude tot
de Kerkaan die Organisatie betwisten.
Reformatie der Kerk!
Wie zich slechts om eigen kring bekom
mert, die levert de Kerk, zij het dan ook
in haar zwakste deel, over aan de Synodale
Organisatie
In haar zwakste deelIn plaats van de
lammeren te dragen in de armen, de zoo-
geuden zachtkens te leiden, het kranke te
heelen, het zwakke te sterken het weg
gedrevene te vergaderen, het verdwaalde
weder te brengen.
Wie het beste stuk er afscheurt, die
staat de Kerk naar het leven die mis
kent het Verbond der genade, waarin ook
zulken begrepen ziju, die nu nog in den
dood liggen, maar voor wie de gemeen
schap der Kerk de weg is, waarin de Hei
lige Geest de uitverkorenen tot Christus
brengt.
Daarom, wat van de Kerk is, dat is
en blijft van de Kerk. Al dwaalt het nog.
Al keert het zich af. Zoolang het niet af
gesneden is, zal de Kerk er rekenschap
van te geven hebben. Voor de Synodale
Organisatie is niets Behalve als het moet,
al de stoffelijke bezittingen der Kerk. Maar
niet éène ziel rekenen wij haar toe. Niet
één Dienaar des Woords behoort bij haar.
De Kerk moet alles weer vergadereu, wat
van haar is, opdat zoo het ne lichaam
van Christus weer tot schriftmatige open-
bariug kome.
Zeg eens, waarde Vriend! is er geen re
den om daar ernstig op te wijzen Open
baren zich niet bij sommigen neigingen,
om de menschen maar te laten loopeti, en
voor rekening te laten van de Synodale
Organisatie? Bestaat er geen gevaar, dat
de hoop der Synodale Orgauisatie en van
hare handlangers verwezenlijkt zal worden,
en hare ingewanden bij voortgang zullen
worden gevoed door U en Uwe medeop
zieners, zoo gij aan het denkbeeld van een
nieuw opgerichte gemeente gaat wennen,
en de menschen in Uw woonplaats van