pel voor droppel, uitgedronken en zoo den
dood gesmaakt.
Er is niets in Let ellendige van den
geestelijken dood niets in liet helsche van
den eeuwigen niets in Let smartelijke van
den natuurlijken, of' op het kruis heeft Jezus
dat ellendige, helsche, smartelijke gevoeld,
geleden, doorgeleden.
En dab moet. Dat kan niet anders. Ware
het anders geweest, Hij had voor een
onder de macht eens driedubbelen doods
gebonden volk nimmer een volkomen Za
ligmaker kunnen zijn.
In dit lijden is Hij minder geweest dan
de engelen. Gods uitverkoren engelen kun
nen niet lijden, zullen den dood nimmer
smaken. Voor eeuwig blijven zij er voor
bewaard. De Zoon echter heeft den dood
gesmaakt. Wat tot zij u engel nimmer
komen kan is over Hem gekomen. Dat
wat zijn schepsel nooit smaken kan, ook
maar met eenen enkelen droppel, heeft Hij
uitgedronken ten bodem toe. O, staande
bp zijn kruis en graf, hoe zien wij den
Schepper vernederd verre onder het schepsel.
Maar onder het schepsel vernederd, opdat
Hij het schepsel zou opbeuren. Minder
dan de engelen geworden, opdat Hij door
de genade Gods voor allen den dood zou
smaken.
Onzer aller ongerechtigheid deed de Heere
op Hem aanloopen. Hij is om onze over
tredingen verwondom onze ongerechtigheden
is Hij verbrijzeld. Hij stond voor allen.
Hij leed voor alien. Hp smaakte den dood
in de plaats van al zijn volk en hun
ten goede.
Dat is de genade Gods, dat Hij Hem
overgaf om voor allen den dood te smaken
en zoo den dood als bezoldiging der zonde
van hen weg te nemen.
Van hen. Van wie? Van de van God
vervreemden. Van hen die van nature God
haten. Van hen die in de dwaasheid huns
harten zeggen daar is geen God. Van hen
die in Zpn geboden geen lust hebben en
zich voor alles kunnen buigen, alleen, voor
■God niet. Ja van hen.
Maar nu zien wij Hem dan ook met eer
en heerlijkheid gekroond.
Als Hij het offer gebracht heeft, is Hem
het loon op Zijnen strijd niet ontgaan.
Opgekomen uit den dood, is Hij met eer
en heerlijkheid gekroond.
Paaschdag predikte er ons reeds van.
Voorbij is de dag, waarop een iegelijk
het aangezicht voor Hem verbergt en Hij
niet is geacht. Voorbij de dag, waarin Hij
van God geplaagd, ge-lagen en gedrukt is.
Het knechtsgewaad is afgelegd. Het in
oneer gezaaide lichaam is opgewekt in
heerlijkheid. De dood is volkomen over
wonnen^ En als Hij straks op zal varen
naar de plaatse waar Hij te voren was, kan
de Middelaar zeggen mij is gegeven alle
macht in hemel en op aarde.
Nu zien wij Jezus met eer en heerlijkheid
gekroond, die een weinig minder dan de
engelen geworden was vanwege het lijden
des doods.
Nu hooren wij het Woord Zpns Evan
gelies ons getuigen daarom heeft Hem ook
God uitermate verhoogd en heeft Hem eenen
naam gegeven wélke boven allen naam is
opdat in den naam van Jezus zich zou buigen
alle knie dergenen die in den Hemel en die
op de aarde en die onder de aarde zijnen
alle tong zou belijden dat Jezus Christus de
Heere zijtot heerlijkheid Gods des Vaders.
Nu vernemeu wij de stem des Verheerlijkten
zelf, roependeik ben de eerste en de laatste
en die leef en ik ben dood geweesten zie ik
ben levend in alle eeuwigheid. Amen, en ik
heb de sleutels der hel en des doods.
Ja, Hij heeft de sleutels der hel en des
doods. Op zijn koningstroon gezeten, heeft
Hp, die eenmaal een weinig tijd was onder
de macht des doods, nu macht over dèn
dood, voor eeuwig macht over hem.
Nu bedwingt hij hem. Hij bant hem
uit, uit de harten van in zich zelf verlo
ren zondaren. Hij maakt hem krachteloos
voor eeuwig, voor al de Zijnen. Hp heft
hem ten laatste geheel op voor hen, in
dien dag als Hij de laatste over het ötof
zal opstaan als die in de graven zijn,
Zijne stem hooren en o.pstaan om uit hun
vleesch God te aanschouwen (Job 19 26.)
Als wij deze dingen bedenken, als wp
verstaan dat Hij, die eenmaal den dood
voor al de Zijnen smaakte nu met eer en
heerlijkheid gekroond is, is er dan ook
iets in ons dat dringt om Hem te ver
heerlijken
Alles verheerlijkt Hem nu. Zijn lijden
verheerlijkt Hem. Zpn dood verheerlijkt
Hem. Zijne opstanding verheerlijkt Hem.
Zijne engelen verheerlijken Hem. De Va
der verheerlijkt Hem. Verheerlijkt gij Hem
ook Mengt gij Hem ook uw lofzang
Geeft gij Hem ook uw hart Wijdt gij
Hem ook uw Heven?
Waar gij weet, dat Hij gekroond is met
eer en heerlijkheid en alle macht heeft
over alle ding, vraagt gij daar ook naar
Zijnen wil
Ziet ge daar ook op Zijn gebod? Is uw
gebed daarHeere, wat wilt Gij dat ik
doen zal Of is nw hart nog gesloten voor
Hem en verwerpt gij den Koning nog in
de dwaasheid van uw hart, dat in zijn
hoogmoed niets wil weten van een Jezus,
die door de genade Gods voor allen den
dood heett gesmaakt. Wat getuigen hier
uwe daden, uwe woorden, uwe gedachten
Wat uw leven ia maatschappij, in kerk,
in huis? Wat uwe plannen? Wat uwe
verwachtingen
Hoe gaat gij uwe toekomst tegen, waar
gij Jezus ziet gekroond met eer en heer
lijkheid? Is de vreeze des doods geweken
Zal de tweede dood geen macht over u
hebben Is er eene welgegronde hoop in
u, dat er eenmaal ook voor u een dag
komt, waarin gij Zijn aangezicht in gerech
tigheid zult aanschouwen en verzadigd
worden met Zijn beeld als gij zult opwaken
Wie ge ook zijc, onderzoek u zelf nauw.
Die met eere en heerlijkheid gekroond
is, wacht op de aanbidding ook van uw
hart. Eischt ook van u het buigen onder
Zijn wil.
Dringt ook u om in Hem te gelooven
en door dat geloof eeuwig te leven.
Die met eere en heerlijkheid gekroond
is, wil ook u nog behouden.
De diepten van Zijn lijden, moeten u
een teeken zijn van de diepten zijner vrij- j
willige liefde.
O, kom bij aanvang of bij voortgang,
zie op Jezus, met eere en heerlijkheid ge
kroond. Laat uw hart breken door Zijn
Woord, door Zijue liefde en wil door Gods
genade een dergenen zijn, die eenmaal voor
zijn troon zullen aanheffen het Lam dat
geslacht is, is waardig te ontvangenkracht
en rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en
heerlijkheid en dankzegging.
W.
Kerkelijlie Berichten.
Met verlof wan Gajus en van de Friesche
Kerkbode geven wij den volgenden brief aan
de Zeeuwsche Kerkbode om dien ook aan
haar Lezers voor te leggen ter overweging»
O O o
Waarde Vriend
Houd mij ten goede, dat ik U langer
dan ik wenschte, op eenig schiijven liet
wachten.
Ik zag met blijdschap, dat mijn vorig
schrijven bij U instemming vond, en gij
met mij beleedt, dat wp den ijver hebben
te vernieuwen iu het zoeken van die
broeders en zusters, die ons nog niet
verstaan.
Wij moeten zacht over hen oordeelen
Het is waarlijk niet te verwonderen,
dat zij in de mazen van het net der Sy
nodale Organisatie blijven hangen. Ik weet
wel, alle plaatsen zijn niet gelijk en velen
kiezen tegen beter weten in den zondigen
weg. Sommigen keeren zelfs van de paden
der vrijheid naar de dienstbaarheid terug-
als een hond naar zpn uitbraaksel. Er
kan dan ook daardoor een toestand van
verharding geboren worden, waarin het
onmogelijk wordt, dezulken weder te win
nen. Maar ook zelfs onder dit alles heb
ben wij nog ons zeiven op de borst te
slaan. Door de zondgn van onze vaderen
kwam de onwettige, onchristelijke Organi
satie in 1816 over onze gereformeerde
Kerken. Door de zonden van onze vade
ren en van ons, hunne kinderen, bestond
die organisatie sedert 1816. Al haar
macht, al haar invloed is een gevolg van
de zonde der Kerken, die haar stilzwijgend
als wettig huldigden en steunden. In
1884 lieten wel velen die organisatie los,
maar zij lief en daarmee tevens de gedoop-
ten los zij li ten de Kerken, de Gemeen
ten, in de macht dier Organisatiezij
begonnen niet aan die Organisatie het
bestaansrecht te betwisten. Ja, zij erken
den eigenlijk, dat de plaatselijke Kerken
met die Organisatie één waren. Zij wil
den van die Kerken niets meer weten en
verklaarden ze voor dood. Hiermede
maakten zij ziehzelven van die Kerken
af: Een schuld tegenover die Kerken en
eene roeping in die Kerken erkenden zij
niet meer. Zij verwierpen de Kerken mét
de organisatie. Die twee waren voor hen
dèn. En vele geloovigen vvierden hierdoor
gesterkt in het dwaalbegrip, dat die twee
ook werkelijk één ivaren. Zij hadden hunne
verworpene, ofschoon ellendige, Kerk lief
als eene moeder, en klemden zich, om
hunne Kerk, met al de liefde van hun hart
aan de Organisatie vast, in de nieening dat
die Organisatie, gelijk hunne scheidende
broederen hun leerden, werkelijk hunne
Kerk was.