wogen krijgen, mijn gedachten zijn ver strooid, de slaap overvalt mij menigmaal, als ik behoorde met vurige meditatiën bezig te zijn Maar mijn beminde in den Heere Christo Jezu, bedroeft u daar niet al te zeer over; de allerheiligsten moeten hun onvolkomenheid hierin mede bekennen, de beste ziet hier maar door een spiegel in een duistere rede Jeent maar ten deele1 Cor. 13 12, hij loopt welmaar niet zoodat hij het ver kregen heeftmaar of hij11 verkrijgen mocht. Filip. 3:12. Wie, moet niet klagen, zelfs van de al lerheiligsten, dat zijn geloof dikwijls met veel twijfeling wordt besprongen, dat hy dikwijls zulke bewegingen en ontstekingen der liefde niet heeft, en mét zulke gevoe lige meditatiën die niet kan overleggen, en met. een recht ootmoedig hart. Een geloovig mensch kan nu. eens de smaak en zoetheid, welke in het lijden Ohristi is, niet smaken,, en dan weêr slechts met kleine smaak en zoetheid overwegen, ja som ook wel met grooten strijd, en dat inzonderheid in 't begin van de meditatiën, eer de Heere geeft, dat wij het verder kunnen inzien. Ja, somtijds kan een geloovig kind Gods, Christus zóó uit het geestelijk gezicht weg genomen worden, dat men geheel daar niet toe komen kan, om Zijn lijden en sterven te bedenken en wanneer het som tijds al bedacht wordt, wordt het harte nochtans niet bewogen, al wil het gaarne. En al bevindt gii ook wel uw sluime righeid en slaperigheid als gij wat goeds zult peinzen, wat wonder is dit, dat gij die zwakheid opk in u bevindt? De disci pelen zelf, wanneer zij met onzen Zalig maker waren in Zijne heerlijkheid en ook in Zijne benauwdheid, Matheus 17 en 26 konden niet waken, en 'alhoewel zij ook verscheiden malen wakker gemaakt werden, sliepen toch telkens weder. Is 't hun ge schied daar zij nog bij den Heere waren, zijne benauwdheid zagen, en zijn klagende woorden hoorden, wat wonder is het dan, dat het ons ook geschiedt? Het is toch in dit leven alles onvol maaktheid met ons, menschen, en wij zijn toch altijd in het goede gebrekkig. Onze volmaaktheid in dit leven bestaat meer in onze onvolmaaktheid te kennen en eene begeerte te hebben naar de volmaaktheid, dan in de volmaaktheid zelf. Kunt gij het zóó niet volbrengen als 't wel behoort, laat ten minste de begeerte daartoe zijn, en bidt God gestadiglijk om Zijnen H. Geest, dat Hij door Hem uw hart wil vermurwen, en u in Zijn liefde wil ontsteken, en u in alles met Zijn ge nade wil voorkomen, want het is alles een werking Zijns Geestes, en het is in ons eigea vermogen nieten God belieft het altijd niet, ons te geven, opdat wij erken nen zouden, dat Hem de eere van alles toekomt. De Heere wil ons dikwijls leeren uit onze eigen bevinding wat wij zijn. Weest dan niet al te veel, mijne ge liefden, verslagen, als gij alzoo in velerlei manieren, en dat dikwijls al wederom, uw onvolkomenheid en gebrekkigheid be merkt, noch laat deze goede oefening niet na, al ware het, dat gij het met zoo eene beweging niet kunt doenhet zal evenwel nog een verborgen kracht aan uw ziele doen, tot versterking des geloofs, en tot gerustheid uwer consciëntie, en u evenwel te nauwer houden in de gemeenschap met God en den Heere Jezus. En gelijk de wind soms onverwacht hard begint te waaien, zoo zal het ook wel gebeuren, dat deze wind des H. Geestes onvoorziens zal u in 't harte waaien, met lieflijke werkingen, en uw hart vertroosten, zooals Zijn wijsheid weet best te zijn. Onze God heeft dikwijls daar een be hagen in, dat ons dunkt allerzwaarst en be angst voor ons te wezen, gelijk daaruit blijkt, dat God Abraham gebood, zijn zoon, dien hij liefhad, in wien hem de beloften gedaan waren, op te offeren. Hoe zwaar dat dit Abraham geweest is te doen naar het vleesch, is licht te bedenkenmaar hoe behaagde God de gehoorzaamheid Genesis 22. Hij worstelde met Jacob en stelde Hem vreemd tegen Jacob. Het was Jacob zwaar. Doch het behaagde den Heere eerst alzoo met hem te worstelen, en hem te beproeven, eer Hij hem vertroostte. Alzoo ook tegen de Cananesche vrouwetegen de discipelen die naar Emmaus gingen. Hij hield zich of Hij verder gaan wilde. Ga gij maar voort met zooveel genade als uw God het telkens belieft u te geven, en beveel het alles de wijsheid des Heeren, en weest daarmede te vreden. Het zal hierna volmaakt zijn. Dan zullen wij kennengelijk mj' 'gekend zijn. 1 Corintlie 13: 12.— Ufa 3e§ Hl, «HL Belijdenis doen. Waartoe het 3-belijdenis doen" dient, en wat derhalve de belijdenis zelf moet zijn en inhouden, zagen wij in het vorig nummer. Het blijkt daaruit ook dat, wat men in het Genootschap noemt belijdenis doen\ zulks ganscli niet is. Het genootschap zelf heeft geen belijde nis. Het is een Vereeniging van menschen, welke allerlei belijdenis zijn toegedaan, zoodat de een in zijn belijden lijnrecht staat tegenover den ander, en wat de een noemt dierbare waarheid, noemt de ander belachelijke en verouderde begrippen. Gij vindt er leden, die belijden, dat God alles begrijpt en dus alles vergeeft. Zij hebben een God die alles verdraagt, omdat Hem eigenlijk niets recht raakt. Zij vinden het afschuwelijk, om te spreken van een God, die in Zijn heiligheid toornt tegen de zonde, en die naar Zijn rechtvaardig oordeel tijde lijk en eeuwig straft. Naast deze vindt men andere leden, die gelooven dat Wet en Evangelie 'beide ernstig en onverkort moeten gepredikt worden. Zulk een genootschap kan geen belijdenis hebben, en kan evenmin het hebben van één bepaalde belijdenis tot voorwaarde van zijn lidmaatschap stellen. Het doet dit ook niet. Als iemand lid maat wil worden, dan meldt hij zich aan bij den predikant, die hem onderwees, óf bij een predikant zijner keuze, zoo er nl. meer dan een leeraar op de plaats zijner woning in het genootschap is. De Kerke- raad onderzoekt dan of er ook bezwaren zijn tegen zijn zedelijk gedrag. Hiermede moet de Kerkeraad' het echter niet tè nauw nemen. Immers wat eigenlijk zedelijk is, staat in 't genootschap niet vast. Wat is zedelijk in een vereeniging, waar men van alles en van allerlei vindt"? Dan stelt de predikant een onderzoek in naar de kennis van de Christelijke geloofs- en zedeleer en van de bijbelsche en kerkelijke geschiedenis. Hij most dat echter zoo doen, dat de »aan- nemelingenniet alleen van hun verkregen kennis doen blijken, maar dat zij ook gelegenheid hebben, om belijdenis af te leggen van hun Christelijk geloof. Dat wil dan zeggen, dat zy kunnen verklaren aan den hen examineerenden predikant, wat zij voor Christelijk geloof houden. Wat zij daarvoor houden, doet er niets toe, want bezwaren tegen hun geloofs- overtuiging leveren geen grond tot afwijzing op. Ten slotte worden er nog drie vragen gedaan, doch daarop behoeven zij slechts te antwoorden, t> wat betreft den geest en de hoofdzaak van de daarin vervatte belijdenis, verklaring en belofte." Ook dit behoeft dus voor niemand bezwaar te zijn. Het is hieruit duidelijk, daf vanwege het genootschap van niemand een belijdenis van het zaligmakend geloof wordt gevraagd, zelfs niet eens een belijdenis van de waarheid van 't zaligmakend geloof. Het vraagt niets meer dan wat kennis en dat men iets hebbe, dat men voor Christelijk gelooi houdt, en dat men naar den maatstaf eener algemeene zedeleer niet onzedelijk leve. Bovendien, en dit is eigenlijk het voorname punt waarop het aankomt, moet men dan nog beloven, dat men ijverig zal mede werken tot den bloei van het genootschap, met opvolging van zijn verordeningen. Vraagt eenige predikant of Kerkeraad iets anders of iets meer. hij doet dat niet namens het genootschapmaar op eigen verantwoording en tegen de reglementen. Zoo hij dan Ook daarover in moeite komt met *de Besturen, dan wordt hij in 't on gelijk gesteld. Bovendien helpt dat vertoon van getrouwheid niets. Immers wie zich aan zoo'n predikant of kerkeraad niet wil onderwerpen, gaat naar een naburige plaats, waar hij zijn geestverwanten vindt. Met hun hulp wordt hij dan aangenomen als lid van het ge nootschap, en moet zijn Kerkeraad hem als zoodanig boeken'en erkennen. Die dus zegt, dat hij in het genootschap belijdenis doet", die misleidt zichzelf. Belijdenis doen is een van die uitdruk kingen, die eenmaal een vaste beteekenis hebben. Men kan er niet onder verstaan wat men wil. Het genootschap heeft ook in deze zaak, gelijk in zoo menige andere, den naam behouden en da zaak laten glippen; ja een gansche andere zaak met dien naam genoemd; en zóó zijn de van kennis be roofde zielen misleid. Het is duidelijk, dat het dan ook in het genootschap volstrekt niet te doen is, om de reine bediening" der Sacramenten. Hoe zou dit ook mogelijk zijn Ieder die een maal op de bovengenoemde wijze lidmaat is geworden, gaat aan het avondmaal, zoo

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1889 | | pagina 2