Gij verwondert u toch niet, zooals Pi-
latus? Althans niet, zoo gij hebt geleerd
te dalen in de mijn van het Woord en
gelezen hebt en verstaan, wat dat Woord
van dien eeuwigen koning getuigt.
Dat Hij koning is, hoe duidelijk wordt
dat niet geleerd door eiken psalmdichter
en iederen profeet bijna, die geroepen is
geworden een trek te teekenen van het
beeld, waaraan Israël bij Zijn optreden Hem
zou herkennen.
Hoe Hij heerschen zou, is ook daarin te
voren gezegd, en als Hij optreedt in het
midden der scharen en Zijn titel wordt
betwijfeld, dan heeft Hij slechts dat Woord
op te slaan en voor te lezen, om alle weer
spraak te doen verstommen, zelfs bij hen,
in wier hart het ongeloof wrokkend blijft
heerschen.
Langs wat weg het spoor Zyner voet
stappen loopen zou, is in datzelfde Woord
betuigd. En den Emmaüsgangers is breed
en lang het onderwijs gegeven, hoe de
Christus moest lijden en alzoo in Zijne
heerlijkheid ingaan.
En wie dus slechts hierop let, dat Hij
de meester is en Zijn discipelen Zijn die
naren dat als Hij, de Bruidegom, alzoo
bejegend is, de Bruid geen ander lot op
aarde heeft te wachten.
Gij verwondert u toch niet, indien althans
gij geleerd hebt u niet meer te ergeren aan
het kruis en niet meer als van eene dwaas
heid daarvan u af te keeren
Gewis uw koning is u dierbaar, zooals
Hij daar nu zit op den troon Zijner Majes
teit en met verlangen wordt de dag verbeid,
waarop de volle vrucht van Zijn strijd den
Zijnen te genieten zal worden gegeven
maar toch onvergetelijk is, en zal zelfs dan
blijven de weg, waarlangs dat doel is be
reikt.
Ook van den Koning in Zijn glorie wordt
gedurig herinnerd, dat Hij als Lam is ge
slacht; en zelfs in het boek der Openba
ringen ziet Hem de Ziener, staande als
geslacht.
Innig saamgeweven zijn steeds én de
priesterlijke én de koninklijke bediening
des Heeren, en daarom is de koning juist
in die vernedering, waarin dat verlossings
werk Hem bracht, zoo aanbiddelijk heerlijk,
omdat daarin blijkt een liefde en toewijding
als geen andere Vorst ooit bezat of bezit
ten kon.
Daarom tóch kwam die smaad en die
smart over Zijn ziele, omdat Hij voor den
troon Gods moest staan om te voldoen aan
de eischen van het onkreukbare rechtZijn
vernedering en lijden en dood was het bren
gen van het offer, dat de schuld zou ver
zoenen.
Zijn lijden was het gevolg van dien strijd,
door hem aangebonden met den vorst der
duisternis,om dezen den kop te verpletteren,
al zouden clan ook Zijn verzenen worden
vermorzeld.
Voorzeker kan soms die vernederde ge
stalte des Heeren als beproeving den ge-
loovigen voor de voeten geworpen bang
is het soms, als de ure der aanvechting
voor de ziele aanbreekt; wanneer deslui
zen van den stroom van ellende en tegen
spoed aldoor maar open schijnen te staan,
zonder ooit te worden gesloten wanneer
den vijanden de vrije hand schijnt gelaten
om Gods volk te drukken en te vervolgen
en te werpen uit de synagoge en te beroo-
ven van eer en goed.
De meesten onzer kennen daarvan eigen
lijk nog zoo goed als niets maar er zijn
er geweest en er zullen er komen er is
er hier en daar een enkele, die daarvan
iets proefdeen dan kwam wel eens de
klacht over de lippen mijn recht is voor
mijn God verborgen en satan grijnst het
in het ooris Hij dan een Koning, waar
om verlost Hij u dan niet en tracht u
dan wijs te maken, dat hij met gebonden
handen staat, of althans naar u niet omziet.
Over dien nood en die aanvechting helpt
die Heere u ten slotte wel heen en het
licht Zijner vertroosting gaat eens op over
uwe ziele; en over dat lijden werpt de
morgen der opstanding en de dag der
hemelvaart een licht dat u met dien nood
verzoent.
Maar er is eene andere aanvechting nog,
banger en moeilijker, waarin juist al dat
smadelijke u tot bron wordt van onverge-
lykelijken troost.
't Is dan als uw zonden u gesteld wor
den voor uw aangezichtals ze opgetast
liggen, alle overtredingen die van der jeugd
aan uwe ziele verontreinigdenals het
vlammend licht van Gods heiligheid de
donkere zwartheid uwer zonde te meer doet
uitkomenen dan de bange gedachte u
door de ziele vaart, of wel voor zulke schuld
vergeving zij en voor zulke misdaad ver
zoening.
Als gij dan naar troost hijgt, neen, dan
trekt niet allereerst het oog naar Boven,
naar de heerlijkheid van Jezus maar naar
Golgotha, naar dat kruis moet gij heen
in het offer van Zijn leven ligt alleen de
grond uwer hoop in Zijn lijden en sterven
ziet gij Zijn afdalen in uwen dood en el
lende om u daaruit te redden.
Het Lam dat o.us gekocht heeft, zoo
zingen nog de gezaligden daar Boven en
ieder, die het daar eens zal doen, zal
ook hier in dat koopen des Lams het
anker zijner ziele moeten hebben gevonden
B. Y. S.
Belijdenis doén.
Wij zagen in ons vorig nommer, dat
men geen belijdenis doet of doen kan om
lid van de Kerkwel om lid van een ge
nootschap te worden.
Mea zou kunnen vragen, maar waarom
moet men dan belijdenis doen?.
Op deze vraag antwoordde de Gerefor
meerde Kerk steedsom tot het H. Avond
maal te worden toegelaten. Dit is de eenige
reden voor het doen van belijdenis. Zoodat
een lid der kerk, dat volgens Gods Woord
niet tot de Tafel des Heeren mag nade
ren, omdat het 't zaligmakend geloof niet
bij zich bevindt, die mag ook geen
belijdenis doen, want die belijdenis doet,
die doet niet bel ij den is of bekentenisse
van een dood historisch geloof, dat ook in
on begenadigden (ja bij booze geesten) ge
vonden wordt, maar hij belijdt, hij doet
bekentenisse van het zaligmakend geloofd
dat in ware begenadigden gevonden wordt.
Hij bekent of belijdt niet slechts de waar
heid van 't zaligmakend geloof, neen, maar
zijn geloof zelfHij zegt niet, dat hij
verzekerd is van de echtheid van zijn geloof
maar hij betuigt, dat lig die werkzaam-
j heden, welke wij voor de werkzaamheden
van 't zaligmakend geloof houden, in zich
bevindt en betracht.
Zóó heeft de gereformeerde Kerk het ten
allen tijde opgevat. Dit kon ook wel niet
anders. Immers een der kenmerken van de
ware Kerk is: indien zij gebruikt de reine
bediening der Sacramenten, gelijk ze Christus
ingesteld beeft."
Op die reine bèdieningv komt het dus
aan. Eene onreine bediening is een gruwel
in Gods oogen, daarmede tergt men den
Heere, daarmede maakt men de oefening
van de gemeenschap der heiligen onmogelijk,
daarmede neemt men den verbondszegen
(een andere zegen ligt er in 't sacrament
niet) weg.
Tot die reine bedieningbehoort aller
eerst en voornamelijk, dat men tot het H.
Avondmaal alleen toelaat de ware geloovi-
gen, de echte bondgenooten.
Volgens vraag 75 van onzen Catechismus
behooren aan 't H. Avondmaal alleen
zulken, die zoeken vermaand en verzekerd
te worden, dat zij aan de eeuige offer
ande Christi en aan al zijn goed gemeen
schap hebben. Vraag öl zegt klaar en
duidelijk voor wie het Avondmaal ingezet
is. Volgens art. 35 van onze Belijdenis
des geloo/s heeft onze Zaligmaker Jezus
Christus het Sacrament des Heiligen Avond-
maals verordend en ingesteld om te voeden
en te onderhouden degenen, die Hij aireede
wedergeboren en in Zijn huisgezinwelke
is Zijn Kerke, ingelijfd heeft. In ons uit
nemend Formulier van het Avondmaal
belijdt de kerk niet minder duidelijk, o. a.
in de 3 stukken van de waarachtige be
proeving van ons zeivenwie ten Avond
maal mag komen en toegelaten worden.
Zij die niet onderscheiden en .uief onder
scheiden kunnen het lichaam des Heeren,dat
zijndeongeloovigeenongeestelijkemensehen,
»die zich met hunne bekentenis en hun leven
als ongeloovige en goddelooze menschen aansteller?y
(Cat. vr. 82), die zal men niet tot het
Avondmaal laten komen, want daardoor
zou het verbond Gods worden ontheiligd,
en zou Gods toorn over de gansche Ge
meente worden verwekt.
Opdat dan die reinè bedieningzou
plaats hebben, daarom wordt een ouderling
niet bevestigd voor dat hij plechtig voor
God en al het volk beloofd heeft (onder
meer andere stipulatiën of bedingen) dat
hijzooveel mogelijk is, zal verhoedendat de
Sacramenten niet ontheiligd worden
Want in de Gereformeerde Kerk wordt
niet ten Avondmaal toegelaten, die zichzelf
voor een waardig Avondmaalgang er houdtmaar
die door de Kerk daarvoor wordt gehouden..
De kerk houdt daartoe alleen de geloovigen
geschikt, terwijl blijkens al onze belijde
nisschriften en formulieren, welke hierin
met Gods Woord overeenstemmen, ieder
voor een geloovige moet gehouden worden,
die bekentenisse (belijdenis) doet van het
zaligmakend geloof en die naar Gods Woord.