treder der wet ben, en dus strafschuldig ben. Wij wijzen dan ook niet op deze zaak in zoo scherpe woorden, om anderen te kwetsen of iets onaangenaams te zeggen. Verre zij dit van ons. Neen, wij moeten om der wille van het ambt dat wij bekleeden, de stem verheffen en waarschuwen. Wij mogen de dwalenden niet onge- waarschuwd laten dwalen. Wij moesten eigenlijk als Dienaar des Woords en als Opzieners allen bezoeken, die zich voor nemen belijdenis te doen, om hen te onder wijzen uit Gods Woord en hen uit dat Woord te vermanen, opdat zij in dezen rechte paden" mochten kunnen bewan delen, en opdat zij niet zondigden tegen den Heere, noch schade berokkenden aan Zijn Kerk en aan hun eigen zielen. Dit kan helaas, niet. Verreweg de meesten onttrekken zich aan het opzicht hunner Opzieners, zoodat wij van hun plannen niet' weten en menigeen hunner naar onze onderwijzing en vermaning niet zoude willen koore/i. Daarbij, al kenden wij hen allen, het zou ons klein getal, dat reeds met zooveel arbeid is belast, toch onmoge lijk zijn hen allen persoonlijk te bezoeken. Toch mogen wij hen niet loslaten. Dit zou trouweloos en liefdeloos van ons zijn. Drarorn willon wij door dit woord pogen hen nog te bereiken. En gij Lezer, help ons daarbij. Die zielen gaan cok U aan. Het zijn leden Uwer Kerk. Gij hebt naar het ambt der geloovigen van God de roeping en verplichting, om ook op hen acht te nemen, hen te vermanen, te waar schuwen, te onderwijzen. Doe het in liefde met ootmoed en zachtmoedigheid. Doe het biddende. Doe het, om die »afgedwaal den van de waarheid" van de dwaling huns wegs te doen wederkeeren, opdat hun ziel van den dood mocht behouden en menigte der zonden mocht bedekt worden. Wij zeiden daareven dat o. a. dit het onware in dat belgdenis doen" is, dat het schijnt dat men daardoor lidmaat'1 der kerk wordt, terwijl dit toch niet zoo is. Jaar en dag, n.l. van 1816 af, is het zóó voorgesteld alsof men wel door Zijn geboorte en doop lid van de Hervormde Kerk is, maar nog geen Lidmaat. Zoo'n lid is dan eigenlijk iemand die niet mede rekent, die nog geen rechten heeft in de Kerk, die nog niet aan 't Avondmaal mag, nog niet stemmen mag, nog geen ambten kan bekleeden, en nog niet van de bedeeling kan trekken, en wiens kinderen niet in 't diakonie-weeshuis worden opge nomen als hp sterft, enz. Tot al die rechten en voorrechten komt men pas als men lidmaat wordt, en om lidmaat te worden moet men belijdenis doen en bevestigd worden. Deze geheele voorstelling nu is verwer pelijk, want zy is tegen de Schrift, zij loochent het wezen der Kerk, en zij mis leidt de zielen. Noch de Bijbel, noch onze belijdenis, noch onze formulieren vau doop en avond maal, noch ooze kerkenordening kennen dat onderscheid tusschen leden cn ledematen. Zij leeren ook nergens, dat men door het doen van belijdenis des geloofs rechten ver krijgt, welke men nog niet bezat. Zij leeren evenmin, dat men door het publiek belijden van zijn geloof lid van de Kerk wordt. In het Genootschap is dat belijdenis doen" een verdienend werk geworden, waar door men zich rechten en voorrechten verwerftterwijl daarentegen naar het ge voelen der Gereformeerden,volgens 'sHeeren Woord elk gedoopt lid der Kerk verplicht is tot dit belijden te komen, zonder dat daarin iets verdienends is. De' kerk, hetzij men haar zienlijk of on zienlijk neemt, is niet een vereeniging, waarvan men lid ivordt zoo men aan zekere gestelde voorwaarden voldoet. Zij is veeleer eene planting Gods, welke haar zaad in zich draagt. Uit haar wortel en stam komen de takken en twijgen als leden uitspruiten. Zij is eene van God verwekte familie, welker leden uit haar geboren worden, uit het zaad, dat de Heere in haar besloten heeft. Daarom spreekt men van het zaad der Kerk, dat zijn de kinderen, welke uit de leden der kerk geboren worden, en xdie daarom leden der kerk zijnen van hun geboorte af al de rechten en voorrechten be zittenwelke aan dat lidmaatschap verbon- de zijn, met al de verplichtingenwelke op de leden rusten. Lees om dit in te zien maar eens aan dachtig Genesis 17:7 14; Deuter. 29: 1015; Deuter. 31 11—13 Ezechiël 16 20, 21 Joel 2 15, 16 1 Cor. 7 14; gij ziet, de kinderen zijn naar Gods bestel als eerste en opperste oorzaak en door hun geboorte als tweede oorzaak (als gevolg van Gods raad) leden der Kerk, dedgenooten der verbonden en beloften met al de rechten, voorrechten en plichten daaraan verbonden; ja, er zijn er, wien reeds bij hun geboorte heb nieuwe leven is ingeplant, zie maar eens Lucas 1 14, 15 Psalm 22 11 Jeremia 1 5). Lees nu ook nog eens uit uw Catechismus vraag 74, en uit uw Geloofs belijdenis art. 34, en uit uw Dordtsche Leerregelen hoofdstuk 117. Uit dit alles bemerkt gij, Lezer, dat het voor u onmogelijk is om lid of lidmaat der kerk te worden om de eenvoudige reden, dat gij het van uw geboorte af reeds zijt, hetwelk bovendien nog in uw doop is ver zegeld geworden. Een andere vraag is, of gij de rechten, welke gij bezitook moogt en kunt uitoe fenen, en of gij uwe voorrechten moogt en kunt genieten. Hierover later. Doch dit staat vast, gij zijt lid of lid maat en gij bezit alle rechten en voor rechten, en gij ligt onder alle verplichtingen, aan dit lidmaatschap verbonden. Gij vraagt misschien, maar ho9 komt men dan toch tot zulk een verdraaide voorstel ling der dingen, tot zulk een verduistering der waarheid Dit is gekomen le. omdat de kennis der waarheid naar Gods Woord bij de overgroots meerderheid der Kerkleden weg is, en nu ondervinden wij de waarheid van 's Iïeeren uitspraak Hosea 4:16 2e. nmdat ons eigengerechtige en eigenwil lige hart het gaarne alzoo heeft. Wij hou den niet van die waarheid, dat het geloof en het belijden gave Gods is, dat wij tot een nieuwe gehoorzaamheid van God ver maand en verplicht zija, dat wij niets verdienends kunnen doen 3e. omdat sinds 1816 het Genootschap ook op dit punt zijn verderfelijken invloed heeft doen gevoelen. Op een goeden dag (of liever kwaden dag) in 1816 kwam de koning aan de hervormde of gereformeerde Kerken in Nederland vertellen, dat hij in overleg met eenige heeren een hervormd kerkge nootschap had opgericht, en dat alle leden der Kerken nu leden van dat Genootschap waren, hetzij omdat zij in die hervormde kerken gedoopt waren, of omdat zij op belijdenis des geloofs tot ledematen waren aangenomen. Op die manier kan een mensch 's avonds naar bed gaan zonder lid van een enkel genootschap te zijn, en 's morgens op staan, om te vernemen, dat hij lid is van ik weet niet hoeveel en welke genoot schappen. En antwoordt hij dan aan hem, die de boodschap brengt, dat dit toch zoo maar met gaat en dat hij er geen zin in heeft, enz. (gelijk de Amsterdamsche Clas sis destijds deed), dan krijgt hij eenvoudig ten antwoord gij moest u schamen over uwe ondankbaarheid, en als ge nu wat te klagen hebt, dan gaat gij maar tot het bestuur van het genootschap, waarvan gij lid zijt. Op die manier zijn de kerken buiten haar weten %n tegen haar wil in het her vormd genootschap ingedrongen en inge houden. Van dien tijd af kon niemand meer lid van eenige Gereformeerde Kerk zyn of hg was, of hij wilde of niet, óók lid van dat genootschap. Dat genootschap nu dwong van meet af en dwingt nog de Kerken om de leugen en allerlei ketterij geheel vrij te laten, en de waarheid slechts in zóóverre vrij te laten, ah zij geen kwaad kan doen aan 't genootschap. Om he? doel te bereiken moesten vooral twee dingen geschieden vooreerst moesten de menschen op allerlei manier er toe ge bracht worden om dat genootschap aan te zien voor de Kerk en ten andere moesten de menschen leeren gelooven, dat een kerk een vereeniging of een genootschap is. Hoe goed deze misleiding gelukt is, kan men in onze dagen overvloedig tot in de vonnissen onzer rechters waarnemen. En zóó komt het, dat men meent door dit zoogenaamde belijdenis doen" en» be vestigd worden" lidmaat te worden van de Kerk, terwijl men, vooral op die plaat sen, waar de Kerk met het genootschap gebroken heeft, eenvoudig lid wordt van een genootschap, dat zich steeds als de bitterste vijand van Gods Kerk en waar heid heeft geopenbaard. Is er dan geen reden om de jeugdige leden der kerk voor dat belijdenis doen te waarschuwen En hebben wij niet ten volle recht om te zeggen, dat het niet is wat het schijnten dat daarin het wezen der Kerk verloochend wordt en de zielen mis leid worden In een volgend nummer komen wij hier op terug, zoo de Heere wil.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1889 | | pagina 3