Biddagoverdenkingen.
I.
Psalm 145 1521.
Ook in enkele streken van Zeeland heb
ben wij onze bededagen. De gereformeerde
Kerk schrijft die uit. Het zijn oorspron
kelijk bededagen voor het gewas. Dit wordt
echter anders. Hier en daar worden het
boet- en bededagen.
Voor dit laatste soort van dagen is onder
ons overvloedige reden.
Indien wij er acht op geven dat onze
overheden en rechters, op weinige uitzonde
ringen na, publiek gebroken hebben met
den dienst des Heeren, ja, dat zij weigeren
te erkennen, dat hun ambt en macht alleen
van den hoogen God hun toekomt, en zy
dus ook boven alles naar Zijn wil hun
ambt hebben te bedienen, en dat zij men-
schenwijsheid boven Gods Woord stellen,
indien wij er op letten dat onze over
heden op algemeene kosten scholen op
richten en onderhouden waar de gedoopte
kinderen, (die in den doop het merkteeken
dragen, dat zij van God vermaand en ver
plicht zijn tot een leven voor Hem in
nieuwe gehoorzaamheid) uit de lagere en
hoogere standen van God en Zijn Woord
en Zijn dienst worden vervreemd, waaruit
naar Gods Woord niet anders volgen kan
dan verkorting van leven, achteruitgang
in 's volks welvaart, en zedelijken en geeste
lijken ondergang,indien wij er op merken,
hoevele Opzieners en Dienaren des Woords
en Armverzorgers weigeren te wandelen
naar Gods Wet en Getuigenis, indien
wij er op zien, hoe de Gereformeerde
Kerk in ons land door Synodalismeen inde-
pendentisme en separatisme verdeeld en
verscheurd ligt, -- indien wij verstaan,
dat de Heere ook onze Kerken het verwijt
moet doen van Ezechiël 16 20 en 21,
aangezien onder ons bij duizenden, de
gedoopte kinderen, die Hem behooren, die
Hij verplicht heeft om met Hem in een
verbond te treden, worden opgeofferd aan
den geest dezer eeuw, den geest van on
geloof en revolutie, waarlijk, als wij dit
alles overdenken en dan weten, dat wij
met een heilig en almachtig God te doen
hebben, die de schuldigen niet onschuldig
zal houden, die recht en gerechtigheid
doet op aarde, die bewaart al degenen, die
hem liefhebben, maar de goddeloozen ver
delgt, en die de verlaters van Zijn wet in
het duistere en dorre doet wonen, inder
daad dan is er reden tot het houden van
boet- en bede dagen.
Evenwel, al is er oorzaak voor, en al
schrijft de Kerk zulk een dag uit, daar
mede is die dag er nog niet.
Niet het zien van onze zonden en ellende
alleen, maar vooral het zien van Gods
recht en gerechtigheid en heiligheid wekt,
wat tot een boet- en bededa.% noodig is.
En ontbreekt dit onder ons niet bijna
geheel Of wordt dan waarlijk onder ons
gezien wat Joël 2 12—18 voor zulk een
dag eischt, kwam het waarlijk aanvanke
lijk tot Jesaja 1 1618, vinden wij
waarlijk wat tot dat vasten noodig is naar
Jesaja 58 510.
Zeker, er is door 's Heeren trouwe ge
nade een klein overblijfsel, bij hetwelk
deze dingen worden gevonden. Doch zal
dat ons redden, zullen wij daarop vertrou
wen Leest eens Ezechiël 14 14, 16,18, 20.
Men kan natuurlijk geen biddag houden,
om daardoor te wekken datgene wat tot
zoo'n boet- en bede dag juist voorwaarde is.
1 Zoo'n dag komt er, omdat er een biddend
en tot bidden en verootmoedigen geneigd
volk is.
Zulk een dag is het bewijs, dat de
Geest der genade en der gebeden tot
het volk is wedergekeerd, dat Hij het
vermogen des geloofs en des gebeds in Zijn
volk weder heeft levend gemaakt, en in
't algemeen een beven voor God, een bui
gen onder God en een Gode behoeven
heeft gewekt.
Die geest der genade en der gebeden
werkt alleen als de Gezondene des Vaders
en des Zoons. Hij komt niet dan door het
bidden van den Rechtvaardige aan de
rechterhand des Vaders, dat Hij hun den
au deren Trooster zende.
Wij kunnen naar onze natuur en ver
dorvenheid niet anders dan dien Geest
bedroeven, zelfs in ons bidden, en alleen
door het gedurig beweegoffer Chri9ti, kan
zelfs dit wederhoorig geslacht bij den
Heilige Israels wonen.
Dit wordt op den biddag verstaan en
gezien en van het volk met een levendig
gevoel erkend. Hun bidden is dan waarlijk
een smeeken uit het bidden des eeuwigen
Hoogepriesters.
Staat het nu zóó met onze bededagen,
dat deze dingen met een gevoelig bewust
zijn worden erkend?
Er is een gebed des volks en der knech
ten, waartegen de Heore rookt. Zie maar
Psalm 74 en Psalm 80. Onder de redenen,
waarom de Heere dat doet, behoort ook,
dat er onbeweende, onverbonden, onge
heelde breuken liggen bij Zijn volk.
Zoo er dus in waarheid tot den Heere
wordt geroepen zóó, dat de Heere die roe
pers nabij is en hen hooren wil, dan is
dat een bewijs dat het volk zijn breuken
voor 's Heeren aangezicht heeft beweend
en dat Hij hen heeft verbonden.
Wat dunkt u Lezer, van onzen biddag
Hebt gij grond om te gelooven, dat ons
gebed den Heere een lieflijke reuke is
geweest? Of moet gij vreezen, dat Hij
tegen 't gebed Zijner knechten zal rooken
Ach, wat al breuken liggen er in ons
persoonlijk leven tusschen ons en het
Woord en den dienst des Heeren, wat
al breuken in onze huisgezinnen tusschen
man en vrouw, tusschen ouders en kinde
ren, tusschen broeders en zusters, tusschen
heer en knecht, wat al breuken tus
schen bloedverwanten, wat al breuken
tusschen overheid en onderdanen, en
wat al breuken in de Kerke Gods tusschen
broeders en broeders zóó zelfs, dat het
gemeenschappelijk bidden en arbeiden wordt
gemist. Jn al deze breuken neêrliggende
hebben wij gebeden. Hoe baden wij
Waren wij waarlijk over dit alles ontsteld
en verlegen voor God, hebben wij daar
over voor den Heere geweend Hebben
wij bij Hem verbinding en genezing ge
zocht Zoo ja, dan is er in de daden en i
beloften des Heeren grond om te „ver-
wachten, dat de Heere niet meer rooken
zal tegen het gebed zijner knechten.
Gij gevoelt, zulk bidden en zulke bede
dagen laten zich niet bevelen. Men kan
zoo maar niet eens vaststellen, dat de kerk
daartoe in Maart en November telken jare
zal saamkomen.
Gelukkig is dan ook de tijd voorbij, dat
zulke bededagen op bevel der hooge over
heid werden gehouden. Betreurd echter
moet 't, dut nu de overheid tot het tegen
overgestelde kwam, en zich er gansch niet
meer aan stoort of de Kerk biddag houdt,
en den bidder en den vloeker gelijk stelt.
V'oor 't minst betaamde het, dat zij de
biddende Kerk beschermde tegen de ru-
moermakende wereld en van geen harer
dienaren dienst vorderde,.wanneer de Heere
hen tot Zijn dienst roept.
Laat ons uit liefde voor onze overheid
en uit liefde vooral tot de eere Gods van
den Heere afbidden, dat het daartoe nog
eens komen mocht, dat overheid en
onderdanen saam weer boet' 'en bededag
houden.
Laat ons toch ook toezien, dat ons bid
den en onze bededagen geen eigenivilligen
Godsdienst wordtdat wij er toch geen
verdienstelijk werk van makendat wij
toch niet alzoo bidden, als zou ons gebed
en onze bededag met ons werken een soort
van koopprijs of ruilmiddel zijn, waarvoor
wij van den Heere dan allerlei geestelijke
en tijdelijke zegeningen zouden weder-
ontvangen.
Een echt gebed en een echte biddag
verheerlijken en verhoogen den Heere op
't allerhoogst als God en als Koning en
doen den menseh kennen in al zijn nietig
heid en bederf.
Is dus onze bededag goed geweest, dan
draagt hij deze vrucht, en dan zal hij
juist daardoor een heerlijken en zoeten vrede
in onze zielen hebben achtergelaten.
Laat ons nu in een volgend nommer,
zoo de Heere wil, zien tot welke biddag
overdenkingen hethierboven gestelde schrift
gedeelte aanleiding geeft.
Wat aangaatde roeping tot eenigen
Kerkedienst hebben wij nog alleen na te
gaaD, wat door inwendige roeping of zen
ding te verstaan zij.
Over de uitwendige roeping handelden
wij reeds. Wij zagen ook, dat men zon
der uitwendige roeping in Gods Kerk niet dienen
kan, nocli mag.
De Kerk kan en mag alleen rekenen
met de uitwendige roeping zooals wij die
met elkander hebben overwogen.
Of eenige Broeder tot eenigen dienst
in Gods Kerk geroepen is, dat blijkt voor
de Kerk alleen uit zijn gaven en bekwaam
heden in verband met zijn belijdenis èn
wandelDit zijn zaken die openbaar
zijn en met den maatstaf, Gods Woord
kunnen gemeten en beoordeeld worden.
Over iemands inwendige roeping kan de
Kerk niet oordeelen. Zij kan niet nagaan
of die roeping in waarheid of alleen in de
inbeelding van iemand bestaat. De kerk
mag het er ook niet op wagen.