met een gave Gods, op ongewone, d. i. singuliere wijze verleend, te doeu heeft. Zekere opleidiug en oefening wordt wel vermeld, edoch na, niet vóór het examen. 5o. blijkt, dat het onderzoek loopen moest over drie deelen. Ten eerste dient onderzocht naar iemands Godzaligheid en ootmoedigheid. Ken onder zoek dat natuurlijk plaatsgreep door het hooren of zoeken van getuigenis. Godza ligheid is hoofdvereischte. Men moest voor zich hebben een »man vol des Heiligen Geestes." Dit nu moest hier voornamelijk uitkomen in de ootmoedigheid", een vrucht des Heiligen Geestes, die hier op den voor grond moest treden, overmits singuliere gaven" zoo licht een satanische verzoeking tot hoogmoed en zelfinbeelding met zich brengen en alsdan in zichzelven verdorven worden. Ten tweede moest onderzocht, of er in zulk een persoon een spontane gave van »goet verstandt en discretie" was. Wij zouden zeggen: »een gezond vermogen om de diepere dingen in zich op te nemen, en een helder oordeel, om waar van valsch te onderscheiden." Dit richtte zich in casu op de uitlegging en de toepassing van het Woord beide gaven, die voor den Dienst des Woords volstrekt onmisbaar zijn. Bleek nu, dat zulk een persoon, ook zonder ta len te kennen bf diepere studie te hebben gemaakt, toch gezonden tact en rechtzin nig gevoel bezat, om den zin des Woords te grijpen, en genoegzame menschenkennis en kennis van de gangen der ziel, om het recht gesneden Woord aan de ziel, in haar onderscheiden nooden, toe te dienen, dan mocht geoordeeld, dat hij »goet ver standt" had om het Woord te vattenen discretie" om het toe te passen. Dit nu kwam men alleen te weten door een examen in engeren zin. En ten derde moest anderzoek gedaan naar zijn singuliere gave van welsprekend heid en zulks niet om te onderzoeken,, of het een buitengewoon welsprekend man was dat toch zijn ook lang niet alle ge studeerde personen maar wel om te onder zoeken, of hij zijn gedachte in goede orde, helder en juist kon uitdrukken, en zonder hinderlijk dialect of onbeholpenheid met ernst en warmte zóó kon voordragen, dat hij boeide. 60. blijkt, dat na gunstigen afloop van dit drievoudig onderzoek, als nu zekere oefening aanving, die tevens tot nader onderzoek leiden moest. Deze oefening bestond hierin, dat zulk een persoon allereerst eenigen tijdlang pre- dicatiën ging opstellen deze aan desbe voegden voorlegdeze na goedkeuring onder toezicht voordroeg en dat dan eerst zou blijken, of hij werkelijk vatbaar was voor ontwikkeling van de in hem onder stelde gave. De tijd hiervoor te besteden moest iustum zijn, d. w. z. langer bij den êén, korter bij den anderdoch bij, allen lang genoeg, om tot een rijp oordeel over ieders gaven te bekwamen. en 7o. blijkt, dat eerst daarna een eind oordeel wierd opgemaakt, wat in verband met art. VII in zich sluit, dat met zulk een persoon dan drieërlei kon gebeuren, lo. dat hij generaal voor alle Kerken be roepbaar wierd gesteld; 2o. dat hij terug wierd gewezen of 3o. dat hij zonder be roepbaar te worden gesteld nochtans door de Classis gebezigd wierd, als krankbezoe- ker, om Kerken te vergaderen of anders zins. Het standpunt hiermee door onze Kerken in genomen, is ongetwijfeld juist gekozen. Hoe weinig men er in 1619 aan dacht, om met de Bediening des Woords de hand te lichten, blijkt wel het best uit den eisch, dien Voetius, medelid der Synode, voor het proponentsexamen stelde, en die hij in zijn Politica Ecclesiastica. Vol. IV. p. 77. v. ongeveer aldus omschrijft Het theologisch examen moet zijn: lo. praeparatoir2o. peremptoir. I. Aan het praeparatoir examen hebben zich allen te onderwerpen, die naar het Predikambt staan, eer hun vergund kan worden in den publieken dienst op te treden. Het is een examen, waardoor ze eerst beroepbaar verklaard worden eligibiles ad alicuius ecclesiae ministerium decla- rantur). Dit praeparatoir examen loopt aldus Eerst leggen ze over getuigschriften van de Kerken, waar ze woonden of studeerden, en van de theologische faculteiten* Daa wordt hun opgegeven een predicatie op te stellen over een opgegeven tekst, en binnen een bepaalden tijd en enkele dagen» En eerst, nadat ze aan dit stuk voldaan heb ben, worden ze toegelaten tot het eigen lijke examen, dat tweeledig islo. eea onderzoek over het Oude en Nieuwe Tes tament, waarbij ze een hoofdstuk in het Hebreeuwsch en in het Grieksch lezen, vertalen en voor de moeilijke plaatsen uit leggen en 2o. een onderzoek in de Dog matiek, waarbij ze te leveren hebben, a. een jniste definitie van het gevraagde leerstuk b. de bewijsplaatsen en de bedenkingen, met haar weerleggingc. te antwoorden hebben op door de Classis ingebrachte be zwaren en d. op de tegenwerpingen tegen de aangevoerde Schriftuurplaatsen. II. Tot het peremptoir examen worden alleen zij toegelaten, die in het praepara- itoir slaagden, en al reeds eenigen tijd bezig zijn geweest in het proponeeren en catechi- seeren, en daarna eene roeping naar eene particuliere kerk ontvangen hebben. Dit verloopt aldus: lo. Houden zij voor de Classis eene pre dicatie over een vooraf opgegeven tekst, en worden ze door de Classis over deze predicatie nader ondervraagd. 2o. Worden ze onderzocht, in eenige vraagstukken betreffende de logicade me- thaphysica, de physica (over den hemel, de aarde en de ziel), en de politiek. De ethiek komt bij het theologisch deel. 3o. Worden ze onderzocht in de Dog matiek, de Ethiek en het Kerkrecht. 4o. Wordt de candidaat geëxamineerd in de controvers met de ketterijen. 5o. Wordt hij onderzocht in zijn kennis van de Schrift, aWat aangaat bestreden e en schijnbaar strijdige Schriftuurplaatsen b. wat aangaat de deelen der Schriftuur waarop de Gereformeerden zich beroepen en die betwist wordenc. wat aangaat den inhoud en den samenhang der Bijbel boeken, En 60. wordt onderzocht of ze de voor naamste loei classici in de oorspronkelijke taal kunnen opzeggen, op den locus waarbij ze hooren toepassen, en verdedigen tegen de bedenkingen der tegenpartij. Tot dusver Voetius. Bovendien was er destijds geen predi kantennood, die tot veel inschikkelijkheid maande. Dit was wel vroeger het geval toen niet meer. Maar ook al was men voorzien van goede hoogescholen, en ook al waren er genoeg gestudeerde personen beschikbaar, Gods vrijmacht mocht niet te na gekomen, en wezenlijk singuliere gaven door .Hem aan zijn Kerken geschonken, mochten door die Kerken niet gesmoord, begraven of verwaarloosd worden. Verre was van onze vaderen de gedachte, om tweeërlei soort leeraren in te voereu, heele en kwart geleerden, of personen die goed gestudeerd en anderen die zoo wat gebeun haasd hadden. Hun opvatting was een geestelijke. Zij zagen op het werk Gods. En hoe hoog ze de studie ook stelden, als het God behaagde zonder studie zijn Kerk te verrijken, (ook opdat de mannen der studie niet aan hun studie, instede van aan Hem de eere zouden geven), dan gingen ze hiervoor uit den weg, en namen dankbaar aan wat de Heere schonk. Mannm die aldus optraden, beschouwden ze dan ook niet als Oefenaars, d. w. z. als leden der gemeentedie een stichtelijk ivoord voor broederen spreken konden, maar als in het ambt op voet van volkomen gelijkheid slaande met de gestudeerden. Vroeger was wèl veel misbruik inge slopen, en in de eerste decenniën der Re formatie hadden vele Kerken en Classes vaak zonder veel ernst met deze zaak de hand gelicht, en waren zoodoende vele eerzuchtige personen ingedrongen. Dit was misbruik, en in 1574 nam de Prov. Synode van Holland en Zeeland dan ook het be sluit, vele van dergelijke personen alsnog te onderzoeken en desnoods te verwijderen. Voor zulk misbruik bestaat altoos ge vaar, zoo dikwijls de Kerken tot Reforma tie komen. Er is dan aan leeiaars ge brek. De dienst kan niet volledig worden waargenomen. En de kerken, die zelve haar leeraars bezoldigen moeten, neigen tot zuinigheid of zijn vaak geldelijk on machtig. Dit brengt dan met zich, dat vooral in zulke tijden art. VHI te hulp wordt ge roepen en dat te recht. Mits van den anderen kant de Kerken zelfbewustheid genoeg blijven bezitten, om het uit te voeren in den geest, waarin het werd op gesteld, en tegen misbruik waken. Wordt vervolgd.) Viertal te Vlissingen Ds. van Kasteel te Kollum, Ds. Gangel te Aalten, Ds. v. d. Velden te Buitenpost, Ds. Boonstra te Zwolle. Wegens plaatsgebrek moeten de Adverten- tien tot de volgende week blijven liggen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1889 | | pagina 4