Een is uw MeesterMatth. 23 8. Hij
alleen zal dan zeggen, hoe Zijne gemeente
heeft te leven, hoe zij Hem dienen moet.
Maar wilde niet reeds Adam in het pa
radijs koniug zijü Niet zijn God, maai
bij zelf koning. En wij, zijn verdorven
kinderen
Mijn vriend, wilt gij niet koning zijn
in uw eigen hart Is dit niet uw streven,
koning te zijn in uw huis Is dit niet
uw begeeren, koning te zijn in uw kring
Immers gij weet het, gij zult zeggen, hoe
het wezen zal, gij zult regeeren. O ja,
dat ligt diep in ons hart dat openbaart
ons hartwij kouing en niet God.
Maar wat wonder dan, dat de inensck
met zulk een hoog hart ook koning wil
zijn in de Kerk. Op elk ander gebied zal
hij Koning zijn, dan ook in de Kerk. En
zoo breekt ons giftige hart uit en worstelt
in tegen den Gezalfde des Heeren in de
Kerk, en niet meer lettende op datIk
heb Hem gezalfd,hebben wij den mensch
tot Koniug gemaakt.
Niet Christus Koning, maar de Synode.
Niet de van God Gezalfde, maar de
veelhoofdige Paus".
De eenige Koning verworpen tegen
den mensch, minder dan niet (Jes. 31 24).
De eeuwige Koning verworpen tegen
den mensch, wiens dagen een hand breed
gesteld zynPs. 39 6. O, schande, schande.
Ik toch heb mijnen Koning gezalfd over
Sionden Berg mijner heiligheid.
De Vader heeft Hem gezalfd. Maarniet
tot een Koning in naam, neen, maar tot
een waarachtig Koning, een Koning met
macht bekleed.
Hij is het die gebieden mag in Zijne
Kerk. Hij is het, wien ze allen hebben, te
gehoorzamen. De Wetgever is tusschen
Zijne voeten. (Gen. 49 10). Komt tot
Zijn wet en Zijne getuigenis en gij zult
weten wat Hij 7an u wil.
Hij zegtIk ben uw Meester en daarom
naast Mij of boven Mij geen ander. Hij
wil, dat Zijn Woord gepredikt wordt en
daarom indien iemand tot 'ulieden komt en
deze leer niet brengtontvangt hem niet in
huis en zegt tot hem nietzijt gegroet.
2 Joh. 10. Hij wil een Gemeente, afge
zonderd van de wereld, en daarom ver
werpt de ketters, verwerpt de onreinen
(verg. Tit. 3 10 en 1 Cor. 5 11). Hij
wil dat er gediend zal worden in Zijn
Kerk en niet geheersckt, en daarom weidt
de kudde Gods niet uit bedwang maar ge-
williglijk. (1 Petr. 5 1).
En nu, ziet zoovele vaderlandsche ker
ken aan en verwondert u, neen wordt be
schaamd. Boven Christus een ander ko
ning. De leugen op den kansel. De zielen
gedreven naar de hel. De sacramenten
ontheiligd op 't gruwelijkst. Heerschende
machten dwingende en plagende de ker
ken en haar roovende van hare vrijheid.
Van de gezamenlijke kerken gemaakt een
wilde vermenging, een strijdende, twistende
massa. En dat alles omdat de Wetgever
verworpen werd en men zich boog onder
het Reglement in plaats van onder het
Woord.
Ik toch heb mijnen Koning gezalfd over
Bion, den berg mijner heiligheid.
De verandering echter moest komen. Hij
is gez ilfd tot Koning, en zoo waarachtig
als Gij nu Koning is, zoo waarachtig zal Hij
Koning blijven en zich Koning betoonen.
De tijd moest komen, dat Hij Zijne Kerk
weer vragen doet naar Zijn Woord weêr
buigen doet onder Zijn Wil, weêr Hem
als Koning doet erkennen.
Die tijd moest komen. Die tijd is ge
komen. Hij heeft gezegd tot het noorden
geef en tot het zuideu houd niet terug.
Hij heeft geblazen in de doodsbeenderen.
Er is leven gevekt. Zijn Kerk begint op
te staan. Hij vergadert Zijn Sion.
De mensch wordt verworpen voor den
Koning. Het reglement wordt verworpen
voor het Woord. De scheiding wordt weêr
getrokken tusschen den tempel Gods en den
tempel der afgoden. De leugen wordt ge
weerd. De Gemeente weêr teruggebracht
in de oude, beproefde paden en getroost
met geheel het Woord haars Konings.
Het is de dag des Konings. Wie zal
Hem tegenhouden
Zijt gij dankbaar dat uwe oogen dezen
dag mogen zien Verstaat gij ook, dat
dit nu is verbeurde goedheid Begrijpt ge,
dat dit nu is een komen des Gezalfden,
waarin Hij ook tot u komt, ook u zoekt,
ook u iets te zeggen heeft?
Kom gij, die dit verstaan moogt, betoon
u meer een levend lid der Kerk.
Nog zooveel ligt gebonden onder den
mensch. Nog zoovelen bestrijden het werk
uws Konings. Nog zooveel zondigs uit
ons, verontreinigt dat werk. Nog zooveel
onkunde doet ons des Heeren geboden zoo
gebrekkig verstaan. Nog zooveel hoogmoed
wil het onze mengen ouder het Zijne. Bid,
bid, dat dit toch nog anders moge worden.
En leert Hem dan ook voor uzelf nog
maar beter belijdenootmoediger gehoor
zamen inniger vertrouwen.
Wijd Hem meer uw hart. Wijd Hem
meer van uw kracht, van uw tijd, van uw
goed. Verzaak meer om Zijnentwil deze
wereld, daar Hij toch alleen uw Koning
behoort te zijn.
Weet dit, zoo waarlijk Hij tot Koning
gezalfd is over Sion, den berg Zijner heilig
heid, zoo waarlijk is Hij nu koninklijk
werkzaam om Zijne Kerk te verlossen.
Maar weet ook dit andere daarbij, dat
zoo waarlijk Hij Zijn Kerk verlost, gij zoo
waarlijk een levend lid dier Kerk moet zijn,
zult gij het aangezicht des Konings in Zijne
heerlijkneid ooit zien.
O mijn lezer, buige de van God Gezalfde
zich tot u en make Hij u door Zijnen
Geest recht levend, om in het ijveren voor
Zijne eer de zekerheid te hebben, dat gij
uit genade behoort tot dat Sion, dat Hem
door den Vader is gegeven.
W.
Kerkeli|ite Berichten.
aau de voou»!o©5>5ge Sy
node Van Gea'efoeBueerde fiieriken
in Nederland, zittendetc Utrcciat.
Aan den Ondergeteekende werd bij be
sluit van 26 Juni 1888, door Uwe ver
gadering opgelegd, eene verklaring in
schrift te brengen omtrent den zin en de
beteekenis van Art. VIII onzer Kerkenor
dening eene verklaring, die gewenscht
scheen, om, met mijding van het uiteen
loopend oordeel, dat thans almeer insloop,
een handelen op voet van eenparigheid in
de onderscheidene Classen te bevorderen.
Zich naar vermogen van dezen last
kwijtende, veroorlooft hij zich U de hier-
volgende uiteenzetting aan te bieden.
Het tegenwoordig artikel VIII van onze
Kerkenordening dankt zijn oorsprong aan
een besluit der Provinciale Synode, die in
1574 te Dordrecht gehouden is. Op deze
Synode was uit de Classis van Delft of
Dordrecht (uit welke is onzeker, daar van
deze twee Classen ds Instructiën te loor
gingen) een vraag ter tafel gebracht, die
op het proponeeren betrekking had. Blijkens
den nauwkeurig overgedrukten tekst na
melijk der Acta van deze Synode, die
Prot. Rutgers voor de Marnix-vereeniging
ter perse he ft, en waarvan welwillende
inzage gegund wierd, luidt de vraag en
bet desaangaande genomen besluit (zie p.
140, Ed. Rutgers) van woorde tot woorde
aldus
„Atnqaende de Propositieof men dl-gheene die
„niét ghestudeert en hebben, ende rioc/il/ians goet
„verstandt hebbendebgheerich sijn, hun tot eenig—
hen Kerckendienst te beg heven, toelaten sal te
proponeerenIs besloten dat men die alleene toe-
blaten sal, in deioelcken alle deze dinghen [niei\
„bevonden [en] worden Ten eersten, godsalichheyt
„ende ootmoedichheytTen tweeden, gave van
„welspreeckenheytTen derden, goet verstandt
„ende discretie
In dezen tekst is blijkbaar een fout.
Voor x> alleene" moet gelezen worden gheen-
sins", of wel het volgende »niet" met de
hulpnegatie »en" moet uitgelicht. De zin
is kennelijk, »dat men slechts dieghene
toelaten sal, in de welcke alle deze dinghen
bevonden worden."
Van 1574 tot 1619 heeft dit vraagstuk
in engeren zin gerust 1), en eerst in de
58e zitting van de Nationale Synode,
gehouden te Dordrecht, zijn op 14 Mei 1619
eenige gravamina ter sprake gebracht,
waaronder als No. 4 vermeld staat: Inge
zonden vragen over de bevordering van
ongeletteide personen tot dej Dienst des
Woords." Den daaraan volgen den dag,,
in de voormiddagzitting van 15 Mei hebben
toen de onderscheidene Deputatiën haar
advies over dit vraagstuk uitgebracht, en
is met meerderheid van stemmen door do
Synode een besluit genomen, waardoor de
iuhoud geleverd is voor ons thans nog vig-
eerend Art. VIII.
Men leest toch in de Postacta (Sd. lat.)
het volgende
Voorgesteld zijn eenige vragen 4.
over de bevordering van ongestudeerde-
personen tot het Predikambt.
De afzonderlijke Deputatiën hebben haar
gevoelen over de ingekomen vragen uiteen
gezet; en is daarna met meerderheid van
stemmen besloten als volgt
»IV Schoolmeesters, lieden van ambacht,
of andere die niet op scholen in de talen,
de vrije kunsten en de Godgeleerdheid
gestudeerd hebben, zullen niet tot den
1) Zie over wat in dien tussclientijd verhandeld
wierd over de studiën, de studenten en de dusge
naamde Propositiën, Art. 48 en 49 der Kerkenor
dening van 1578, Art. 14 vau die van 1511, Art.
17 en 18 van die van 1586 alsook Art. 37 vart
de Synodale ordening van 1571 en Art. i9 en 20
van die van 1619.