58 512 betrachten. Namens den Kerkeraad, P. J. W. Klaarhamer, Yoorz.-Cons. G. v. d. Putten, Scriba. Het Bestuur der Yereeniging »de Kerke lijke Kaste Ylissingen maakt bekend, dat de jaarvergadering ingevolge art. 16 der Statuten D. Y. zal plaats hebben op Woensdag den 14 November a. s., des avonds te half zeven uren in het lokaal Bierkade. Getrouwe opkomst der leden is dringend noodig. Alle mansleden der gemeente, wier na men op het duplicaat-, lidmaten- of doop boek voorkomen en den leeftijd van 23 jaren bereikt hebben, zijn, ook al deden zij nog geen belijdenis des geloofs, stem gerechtigde leden dezer Yereeniging. Het teekenen der presentielijst beteekent, dat men instemt met de reformatie dezer kerk, en den wettigen kerkeraad erkent. Daarom kan aan allen die deze lijst teeke nen stemrecht worden vergund, ook al komt hun naam nog niet op een duplicaat- boek voor. De rekening en verantwoording voor 1887 ligt één uur voor den aanvang der vergadering ter inzage voor de leden der Yereeniging. o o Yoorzitter der vergadering zal D. Y. Ds. Klaarhamer zijn. Namens het bestuur voornoemd: J. P. SWENNEN, scriba. De Kerkeraad der Nederd. Geref. Kerk te Koudekerke noodigt de stemgerechtigde mansleden der Gemeente uit tot een ver gadering op Vrijdag den 16en November a.s. des avonds te zes uren in de hulpkerk ten einde over te gaan tot de verkiezing van twee Ouderlingen en een Diaken. Yolgens art. 27 Dordsche Kerkenorde zijn de BB. D. Dingemanse en Adr. Wiele- maker Ouderlingen en D. Kraaije Diaken aan de beurt van aftreding. De aftredenden kunnen herkozen worden. Het dubbeltal waaruit de Kerkeraad voor stelt volgens art. 22 D. Kerkenorde een keuze te doen is dus D. Dingemanse en P. Boone, Adr. Wielemaker en Abr. Wiele- maker, D. Kraaije en W. Sparrentak. Geen stemhebbend lid der Gemeente zal nog een aansporing tot getrouwe opkomst behoeven, waar het zoo gewichtige keuze geldt. Namens den kerkeraad P. J. W. Klaarhamer, cons, voorz. D. Dingemase, scriba. Ds. S. Sleeswijk Visser te Rijsoord is beroepen bij de Nederd. Geref. Kerk te Zaamslag. 2 Kronijken 34 5b *en hij reinigde Juda en Jeruzalem." (Slot.) Dit gevoelde Josia diep, dat Israël Je hova's erfdeel en bondsvolk was, en dat daarom al wat met Jehova's recht en eere en met Israel's roeping streed, binnen de grenzen van 's Heeren erfdeel geen recht van bestaan had. Daarom reinigde hij Juda en Jeruzalem van de afgoden, want afgoderij en beel dendienst gaan tegen de eerste twee gebo den en niet minder tegen Jesaja 33 25 in. Het is ook in deze reformatie wederom, gelijk in elke andere, zij ging niet uit van de massa maar van een enkelen man, die daartoe van den Heere in de stilte verwekt en geroepen wierd. In vs. 3 van dit hoofdstuk lezen wij, dat Josia op löjarigen leeftijd met ernst begon den Heere te zoeken. Naarmate hij als vrucht van dit zoeken den Heere mocht leeren kennen, naar die mate kreeg hij ook den naam, de deugden, het recht en de eere des Heeren lief en werden hem des Heeren geboden dierbaar. Er komt in hem eene begeerte, om niet alleen als mensch voor zich zelf, maar ook als ambtsdrager voor zijn volk, naar al de geboden Gods te wandelen. De ijver van des Heeren huis begint in hem te ontbranden. Het wordt hem ondragelijk, dat de eere Gods aan het schepsel en aan de stomme afgoden wordt gegeven. De liefde Gods, die hem ook doet be dacht zijn op Israels welwezen, drijft hem om te reformeeren en Juda en Jeruzalem te reinigen. Hij wacht er dan ook niet made totdat de menigte hem bijvalt, of totdat het volk beter inzicht in de zaken zal hebben. Evenmin wacht hij op teekenen of hoor bare stemmen, of op andere wonderheden of bijzondere openbaringen. 's Heeren bevelen zijn duidelijk en eischen elk oogenblik onvoorwaardelijke gehoor zaamheid. Er is ook geen sprake van eenig onder zoek naar, en nog minder van de eerbie diging van verkregene rechten door de af godendienaars, in Jeruzalem of op Zion, Zij kunnen daar geen rechten hebben, geen koninklijke besluiten kunnen hun die ver schaffen, geen rechterlijke beslissing die bevestigen. Manasse en Amon. hadden met dit te willen, dan ook wel zich zelf schrikkelijk schuldig gemaakt, maar geen recht van bestaan, noch van bezit, aan de weêrstre- vers en afwijkers van 's Heeren wetten geschonken. Zulks lag niet in 's Konings macht, ja streed met de gehoorzaamheid, die hij zelf aan Gods geboden verschuldigd was. Daarom wijkt Josia niet met de getrouwe belijders voor de afvalligen en ongeloovi- gen, maar hij werpt uit wat met Gods ordonnantiën strijdt, en eischt van alle besnedenen gehoorzaamheid aan dezelve. Hij handhaaft met zijn koninklijke macht en naar zijn rechterlijke roeping, het recht des Heeren en Zijns volks op stad en tem pel en land. Het komt niet bij hem op, om de rech ten ,des Heeren en des volks prijs te geven, en een nieuw Zion en Jeruzalem op te trekken. Stad en tempel, volk en priesters wor den gereinigd, overeenkomstig des Heeren bevelen, en alzoo weer tot 's Heeren dienst bekwaamd. En als nu eenmaal naar 's Heeren Woord de reformatie is doorgezet en tot stand gekomen, en alles weer naar dat Woord gaat, dan is van zelf ook weêr de afwijker aan de tucht van dat Woord onderworpen. Het spreekt van zelfdoor deze refor matie ontstond er ook scheiding. Scheiding tusschen Israël en de afgoderij, en ook tusschen Israël en die Israëlieten, welke helaas, Baal boven Jehova bleven verkie zen-. Deze laatste scheiding echter, ging niet uit van Israël maar van die afgodisch gezinde Israëlieten, zij was noch middel, noch bedoeld gevolg, en veeleer afgebeden. Alleen de heidensche priesters der hoog ten doodde hij. Al wat nu Josia deed, dat deed hij niet uit kracht van een personeelen ijver of vroom heid, maar dat deed hij uit kracht van het ambt dat hij van den Heere ontvangen,had. Niet alsof er in zijn Koninklijk ambt iets anders of iets meer lag, dan in dat van Manasse of Amon. Ganschelijk niet. Er was in Israël maar één Koningsambt al waren er ook vele Koningen geweest. Het verschil tusschen hem en zijn voor gangers in het ambt, is alleen dit, dat hij den Heere en Zijn volk dient, en dat zij Satan en zichzelf hebben gezocht. Sterk wordt dit verschil in Manasse gezien. Zie 2 Kronijken 33. Het blijkt daar, dat het ambt hetzelfde bleef, maar Manasse veranderde, De onbekeerde Koning, al was hij ook zoo vroom als Saul, kan zijn ambt niet den Heere en Zijn volk bedienen. In dat ambt had de Heere aan Zijn koningen de roeping gegeven om in al hun regeeringsdaden de wetten en inzet tingen des Heeren te onderhouden en te deen. Zie Deut. 17: 18-20 en 1 Sam. 12 14. Die roeping nu was tegelijic zijn recht om het gedeformeerde Israël te reformeeren. Of nu velen dan wel weinigen met dit hervormingswerk instemden, deed aan de wettigheid van dit werk niets af. Hij vraagt dan ook niet aan de profe tes bf hij het werk zal aanvatten, maar, hoe het werk moet gedaan ivat er kon en moest gedaan om zoo mogelijk Gods toom af te keeren. Juist in dezen weg van reformeeren, door dat reinigen van stad en tempel, wordt het wetboek des Heeren gevonden. Hierdoor komt ontdekking en rechte zelfkennis en wordt eerst duidelijk en in al haar omvang de schuld des volks en der priesters en der vorsten gekend. Door dit zien van zonde, gerechtigheid en oordeel, komt er althans bij den ko ning oprechte verbreking en verootmoedi ging voor het aangezicht des Heeren. Er komt toevlucht nemen tot den Heere. Er komt besef, dat de reformatie verzondigd is, en dat zoo de Heere naar recht doet, en met het schuldige volk in het gericht gaat, zij dan weg zijn. Yan daar cat zenden tot de profetesse, om voor dit gansch bijzondere geval den wil des Heeren te mogen kennen. Dat beroep van den Rechter op den Verbonds- God. Letten wij er ook op hoe Josia in dit zenden tot de profetesse de ordonnantiën

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1888 | | pagina 2