L. WlLLEMSE.
W. Kuyper Boone.
C. H. de Wagemaker.
Een welgelukzalig man.
hartelyken wensch uit dat Gij op de basis
van onze belijdenisschriften met hem in
correspondentie zult willen treden ter
onderlinge opbouwing.
U de genade des Heeren toebiddende,
bevelen wij ons in uwe broederliefde aan.
De kerkeraad voornoemd.
Van de Vereeniging de Kerkelijke Kas<
te Middelburg.
Het Bestuur der Vereeniging »de
Kerkelijke Kas" te Middelburg maakt
bekend, dat de Boekhouder zitting hoopt
te houden tot uitbetaling der rente in de
geldleening voor den bouw der Kerk, ver
vallen den 1 November 1888 en wel op
Donderdag 1 November 1Sö8 van 's voor
middags 10 tot 1 uren, en op Vrijdag 2
November 1888 van 's voormiddags 10 tot
12 uren, telkens in de consistorie-kamer
der Noorderkerk.
Namens het Bestuur voornoemd
C. H. De Wagemaker, Voorzitter.
Van de Vereeniging >de Kerkelijke Kas
te Koudekerke
De Jaarvergadering der Vereeniging de
kerkelijke Kas" te Koudekerke heeft plaats
D. V. op Maandag 29 October a. s. des
avonds te zeven uren in de hulpkerk.
Voorzitter zal zijn Ds. Klaarhamer.
Het is zeer noodig dat alle mansleden
der Gemeente opkomen.
Zij die meerderjarig zijn en de presen
tielijst teekenen, welke bij het binnenko
men hun wordt voorgelegd, zijn voor die
vergadering stemgerechtigd, ook al deden
zij nog geen belijdenis des geloofs.
Die de presentielijst teekent, betuigt
daardoor dat hij medegaat in de reforma
tie zijner Kerk en den wettigen Kerkeraad
erkent.
De Kerkeraden worden vriendelijk her
innerd aan de storting bij den onderge-
teekende voor het einde dezer maand van
het quotum over November in het trakte
ment van den Classikalen Oefenaaar.
De Classikale Quaestor
II.
Psalm, 146 5. „Welgelukzalig
is hij, die den God Jakobs tot
zijne liulp heeft, wiens ver
wachting van den Heere zijnen
Dit bleek aan 't eind onzer overdenking
de vorige week de oorzaak van ons onge
luk te zijn; dat wij van nature God kwijt
zijnd it v/ij in het geweld des duivels ge
raakt zijn, en dat wij zondaar zijn.
Wij leven nu in gedurige vrees en schrik,
waardoor het weinigje schijngelukdat de
dienst der wereld of onze eigenwillige
iO O
godsdienst ons schenkt, nog bedorven en
verkort wordt.
De worsteling om deze vrees en schrik
te boven te komeoj welke vooral in onze
dagen van revolutie en ziekten en achter
uitgang en ontevredenheid en toenemende
goddeloosheid en zedeloosheid zoo telkens
nieuwe aanleiding ontvangt, maakt het
leven onzer 19e eeuw bepaald zenuwachtig
en gejaagd.
En waarvoor vreezen en schrikken wij
toch
Neen, het is niet enkel, omdat wij den
ken te verliezen, hetgeen wij too gaarne
behielden.
Het is Adam's conscientieschrik voor
den heiligen en rechtvaardigen God en
voor het gedreigde oordeel, welke ons allen
aangeboren is, en welke ons bijblijft en
beheerscht, ook al weten wij noch van God
noch van Zijn dienst, ook al zegt de mond
»er is geen God 1"
Ach, konden wij maar verlost worden
van onze schuld voor God en van onze
zonde en misdadenDaardoor zou een
bron van allerlei kwaden en jammeren zijn
gestopt, daardoor zou de oorzaak van schrik
en vreeze voor God zijn weggenomen, daar
door zou de verwijdering tusschen God en
onze ziel kunnen ophouden.
En konden wij dan daarbij eens vrij
komen uit het geweld des duivels, uit die
heerschersmacht, welke Satan door middel
van de wereld, van onze omgeving, van
onze hartstochten en zinnelijke lusten, van
onze valsche schaamte, van onze neigingen
en door nog zoovele andere middelen over
onze ziel uitoefent.
Konden wij ons eens veilig gevoelen.
Ach, dat voortdurend moeten vreezen, dan
voor vrouw of kind, dan voor bloedverwant
of vriend, dan voor huis en bezit of maat
schappelijke positienu eens voor storm of
onweder, dan weer voor krankheid of on
heil of kvvaadgezinden Kon dat eens op
houden, konden wij eens zeggen naar
waarheidik ben welbewaakt en mijn
fente is veilig. Konden wij eens zeggen
ik heb niets te vreezen, want zelfs het
kwade dat mij kan overkomen moét nog
ten beste voor mij uitloopen.
Was er eens een Almachtige en Vrij
machtige en volmaakt Wijze en Getrouwe,
die over alles en allen het bestuur had en
die my liefhad, en mij met al mijn zaken
voor Zijn rekening wilde nemenWat
zou mij dat een zoete rust, welk een zalig
gevoel van veiligheid verschaffen.
Kon ik eens leven zonder vrees voor den
dood! O, ik kan zoo die begeerte van
den rijken jongeling begrijpen, welke hij
uitdrukt in zijn vraag: goede Meester!
wat zal ik doen, opdat ik het eeuwige
leven beërve
O, hij had zooveel. Hij was rijk, jong,
geëerd, bezat invloed en een aanzienlijke
positie, en ook genoot hij wat men noemt
»de zegeningen van den godsdienst"; en
toch was hij niet gelukkig. Immers dat
schoone tegenwoordige leven was óók
daarom niet voldoende wijl hij het elk
oogenblik verliezen kon. En .wat dan?
Aan leven, eeuwig zalig leven had zijn
hart, zoowel als elk menschenhart behoefte.
Hij was daarbij zoo goed bekend met zijn
behoefte, dat hij haar bij name kon noemen.
Een voorrecht dat tienduizenden gedoopte
christenen onder ons missen.
Konden wij eens daartoe komen, dat wij
ons eens niet meer behoefden te beschou
wen als een wisse prooi, als een over
wonnene van den doodzoodat wij in alle
kalmte, dood en graf konden aanzien, en
roemen konden dood waar is uw prik
kel Hel! waar is uwe overwinning?"
En kwam dan bij dit alles nog eens
weder de macht om God te kenm n en
lief te hebben en te dienen, zoodat ik
weder mócht beantwoorden aan de roeping
Gods, waartoe Hij mij schiep en waarop
alles bij den mensch is aangelegd.
Indien dit vijftal zaken en begeerten
eens kon verkregen en vervuld wordenr
dan zou ik gelukkig ja zalig zijn, dan zou
ik God kunnen danken,dat Hij mij geschapen
heeftdan zou ik weten waarvoor ik leef,
dan zou het leven en de levensarbeid mij
een lust zijn, dan zou ik goede dagenzien.
Dan was mijn geluk niet meer afhankelijk
van bezitten of verliezen, van gezondheid
of krankheid, van voorspoed of tegenspoed,
van menschengunst of menschenhaat.
Dan kon ik nog wel soms uren en
dagen en tijden het genot, den troost en de
sterkte van mijn geluk moeten missen en
in bange droefheid neerzitten, maar dat
geluk zelf zou dan toch onverhesbaar zijn.
Na eiken nacht hoe lang en duister ook,
zelf na den nacht van het graf, zou dan
toch de zon weêr heerlijk voor mij rijzen.
Na iedere diepte, zelfs na het donkere dal
der schaduwen des doods, zou mijn voet
dan toch weder een lieflijke hoogte be
treden. Na elke droefenis en rouwe, zou
dan toch weêr komen een tijd van vreugde
olie en maaltijden en gezang.
Dan zou er raad zijn en licht en troost
en hulpe en sterktenen toevlucht zoo dik
wijls ik een van deze of ze allen te samen
behoefde.
Dan wachtte mij zeker aan het einde
van de baan de kroon van den over
winnaar.
Welnu Lezer, zoo'n man is hij, die den
God Jacobs tot zijn hulpe heeft, wiens ver
wachting op den Heere, zijn God is.
Lees dien 14öen Psalm maar eens goed.
Al wat er tot zalig en getroost leven en
sterven noodig is, dat heeft die man in
Jacobs God.
Hij staat niet meer voor eigen rekening,
hij is niet alleen noch verlaten, ook dan
niet als het toch zóó schijnt.
Hij wordt als een rechtvaardiged. i.
als een die van zijn zonden en schuld en
oordeel bevrijd is, als een die gerechtig
heid heeft, als een die do wet volbracht
heeft, door den Heiligen en Rechtvaardigen
Jehova bemind.
Hij hangt niet af van een vergankelijk
menschenkind en vreest hetzelve evenmin,
hij is ook niet meer in het geweld, onder
de heerschappij des Satans, hij is ook niet
meer een overwonneling, een prooi van
dood en graf, neen hij is in de macht van
Jacobs Goddat is die God die genadig is
en barmhartig en groot van goedertieren
heid, en die trouwe houdt in eeuwigheid.
Zyn Helper is die Heere, die hemel en
aarde en zee met al wat er in is, gemaakt
heeft, en daarom bezit, en daarom regeert
naar Zijn welbehagen.
Zijn Helper regeert eeuwigon verander
lik. Hij blijft van geslacht tot geslacht.
Wordt hij verdrukt, zoo zal zijn Helper
hem recht doen. Is hij hongerig, zijn
Helper geeft hem brood. Kaakt hij in