De onderscheiding tusschen de ware en de valsche Kerk. welwezen der Kerk, en de zaligheid van den toetredende. Ook is het Sacrament der Voeding alleen voor levendgemaakten en geloovigen. Het moet dus voor Kerkeraad en Ge meente blijken, of die gedoopte, welke wenscht aan te zitten, daartoe gerechtigd is, d. i. of hij gelooft. Hiervan zijn volgens het Woord twee kenmerken n. 1. de belijdenis de3 geloofs, en de onergerlijke wandel, een godzalig leven. Daarom moet men dus zulk een openbare belijdenis doen. Op grond van doop en belijdenis moeten wij (die niet het hart kannen noch mogen beoordeelen) dau iemand houden vooreen lidmaat der Gemeente, en hem toelaten tot het Avondmaal des Heeren. Ook daarna blijft dan de Kerkeraad beoefenen o. a. Handelingen 20 2831, en de Gemeente o. a. Hebreen 10 24, met het oog o. a op Jakobus 2: 14 en 17. Bij dat doen van Openbare belijdenis worden dan geen beloften afgelegd. De Gereformeerde Kerk weet daar niets van. De synodale organisatie dwingt de kerken die onder haar overheersching neer liggen, om van hen die belijdenis doen een belofte te eischen van gehoorzaamheid aan menschelijke verordeningen. Het blijkt uit 't boven verhandelde dui delijk genoeg dat zulk eene belofte met zulk eene belijdenis onmogelijk kan samen gaan. De belydenis toch van het zaligmakend geloof, de levende begeerte om tot 's Hee ren H. Avondmaal toe te naderen, kan niet in een oogenblik saamgaan met een openlijke verwerping van Jesaja 33 22. Neen de Gereformeerde Kerk vraagt hebt gij u voorgenomen door Gods genade by deze belijdenis der waarheid te blijven, de wereld te verzaken, en een nieuw Chris telijk leven te leiden En wilt gy u onderwerpen aan de Chris telijke Tucht Dit mag en moet gevraagd aan ieder die tot het H. Avondmaal komt. De consciëntie wordt hier alleen gebon den aan de waarheid naar Gods Woord en aan de tucht zooals Christus die heeft ingesteld. Ook hieruit blijkt dan tevens weder dat eene Gereformeerde kerk het in deze roomsclie organisatie niet kan uithouden, en ook is wel duidelijk, dat als zulk een kerk die organisatie afwerpt, zij daardoor niet ophoudt de gereformeerde Kerk te zijn, maar weer recht doet zien dat zij het is. (Slot). Calvijn dacht evenzoo. Zijn uitlatingen zijn soms zelfs nog krasser. Een kerke Gods erkent hij overal waar nog prediking is en de Sacramenten bediend worden. »Waar ook de prediking des Woords nog met eerbied wordt aangehoord en de sacramenten niet verwaarloosd worden, daar is op dat oogenblik ongetwijfeld de gestalte der kerk nog aanwezig." En zeer ernstig waarschuwt Calvijn dan ook, dat men van een kerk, waar deze teekenen nog eeni'szins gevonden worden, toch vooral zich niet zal afscheiden Scheiden van de kerk is afval van Goil en Christus, en er kan geen grooter gruwel worden uitgedacht, dan door ontrouw het huwelijk te scheiden, dat de eerstgeboren Zoon van God met ons heeft willen aangaan Wie zou, /.egt h:j in het volgende hoofdstuk, wie zou den naam van kerk durven betwisten aan een vergadering, aan wie God de prediking des woords en de Bediening der Sacramenten nog gunt. Zelfs in den afval van Israël waren nog zekere graden." En dan wijst hij er op, hoe in Israel soms schier alle prediking des Woords verdwenen was, en alle sacra ment ontheiligd werd, zonder dat zelfs de afgoderij die insloop, het wezen der kerk nog ophief. Wel weken de profeten en hun getrouwen soms tijdelijk uit, maar het wezen der kerk bleef ook onder deze stormen van ongerechtigheid voortbestaan. Zelfs gaat Calvijn zoover om ten opzichte der Roomsche kerk te verklaren: »A1 betwisten we dat Rome's* kerkverband zonder nader beding op den naam van kerk aanspraak mag maken, daarom ont kennen we nog geeuszins, dat er nog kerken onder haar gebied gevonden wor den." Slechts houdt hy vol, dat, let men op de kenteekenen, elk der roomsche paro chiën en heel het lichaam der Roomsche kerk, den wettigen kerkelijken vorm mist. Voeg hier uit de practijk nog dit bewijs bij. De Luthersche kerk heeft geen oefe ning der tucht in den zin van onze Con fessie gehad; toch is nooit twijfel geweest, of de kerk der Lut.herschen was wel waarlijk een ware kerk van Christus. Men mag dus de bijvoeging van reine" prediking en reine" bediening der Sacra menten nooit zoovel trekken, dat de ken teekenen zouden moeten geacht worden te ontbreken, waar predikatie of Sacraments bediening te wenschen overlaatof ook de tucht ontbreekt. Ook hier weer geldt de onderscheiding tusschen wezen en welwezen. Er zij a bestanddeelen der prediking die haar sieren, zonder dat men nog zeggen kan, dat haar gemis de prediking doet ophouden predi king te zijn. En ook er zijn bestanddeelen in de Sacramenten, die hun glorie verhoogen, zonder dat hun ontstentenis het sacrament nog vernietigt. Doch, laat ook hier Calvijn ons weer voorlichten Wat we gezegd hebben dat de zuivere prediking van het Woord en de zuivere bediening der Sacramenten een geschikten waarborg oplevert, om de echtheid eener kerk toe te geven, dit worde zóó verstaan, dat een kerk nooit mag ver worpen worden, waar deze twee nog zijn, al ergert ze ook door allerlei ergernissen. Maar er moet meer gezegd. Want stel, er ware ook in die prediking of in die sacramentsbediening iets verkeerds inge slopen, dan mag men daarom die kerk nog niet aanstonds verlaten. Immers zells alle stukken der leer zijn niet van gelijk ge wicht." Onze slotsom is derhalve, dat voor goeden kerkstaat en het welwezen der kerke Gods, d. i. voor de kerken in gezonden, normalen toestanden de zuivere prediking des Woords. én de reine bediening der Sacramenten, én de gestrenge oefening der tucht nood zakelijk en onmisbaar is. Maar ook, dat de kerken Ohristi, zonder haar wezen als kerk te verliezen, óf ver minkt, óf onzuiver kunnen zijn, èn ten deele zelfs, gelijk Calvijn zegt, door verderf aangetast. Dat deze verminking meest het eerst gezien wordt in het afsnijden van de tuchtdeze onzuiverwording in vlekken, die de leer of sacramentsbediening ontsieren dit bederf in het opkomen van valsche leer naast de getrouwe prediking. Dat voorts, waar deze krankheid en verminking doorgaat, de kerk allengs haar wezen als kerk verliest en verbleekt tot een geesteloos genootschap. En dat eindelijk waar in dit gestorven lichaam zich giftige gassen gaan ontwikke len, deze verbleekte kerk in een valsche kerk kan overgaan, zoodra ze, onder Sa tans invloeden, de waarheid en kaar be lijders vervolgt. Ten ernstigste zouden we daarom, op het voetspoor van Calvijn, een iegelijk vermanen willen, om toch wel toe të zien of de kerk, die hij verlaten wil, metter daad zooverre door God verlaten is, dat ze het welwezenniet alleen, maar ook het wezen eener kerk verloor. Omdat uw kerk krank, omdat ze ver minkt is, moogt ge haar uw liefde nog niet onthouden. Eer mag ze juist om die krankheid op meerdere deernis van uwe zijde aanspraak maken. Eerst als ze gestorven is, hield ze op uw kerk te zijn, en eerst waar de giftige gassen der valsche kerken u doodelijk bedreigen, vliedt ge van haar aanraking en trekt ge uw liefde van haar af. Vooral lette men er op, dat de vraag nooit is, of ge eenig kerkgenootschap, maar uitsluitend of ge uw kerk zult verlaten. Een kerkgenootschap bestaat in den nu meest gangbaren zin uit kerkenen die kerken uit leden. Gij waart dus lid van uw kerken uw kerk was lid van een kerkgenootschap. Uw kerk kon dus het genootschap verlaten, maar wat gij alleen verlaten kunt is uw kerk. Wel weten we, dat er kerken zijn, die ook een lidmaat schap vau het genootschap" hebben aan genomen, zonder dat men lid van een kerk is, maar deze ongerijmdheid houdt ons niet op. Voor u, voor my, voor een iegelijk is het alleen maar de vraag Moet, mag ik de kerk van Amsterdam, van Rotterdam, van Utrecht verlaten? Ik heb dus volstrekt niet te letten op wat elders plaats grijpt, maar alleen te letten op mijn eigen kerk. De solidaire verantwoordelijkheid voor hetgeen elders geschiedt, komt voor rekening van den kerkeraadniet van de enkele ledenen kan er wel toe leiden, om den band tusschen mijn kerk en die andere kerken af te snijden, maar kan nooit aan mijn kerk het wezen van kerk ontnemen. In de

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1888 | | pagina 3