Zoudt gij uw kind waarlijk kunnen
liefhebben, en dit nalaten
Indien wij, door liefde qedrongen en door
geloof gesterktgehoorzaam zijn, en onze
kinderen tot Jezus brengen, opdat Hij hen
levend make en bekeere, opdat Hij hen
geschikt make voor den dienst des Heeren
op aarde en in den hemel, voor hun
aardsche en voor hun hemelsche taak,
dan erkennen wij. ouders daardoor, dat
wij te verdorven, te dwaas en onwetend,
te onmachtig zijn om dit werk te doen.
Dan erkennen wij dat ons bidden en
werken niets is noch aanbrengt, maar dat
Jezus1 bidden en werken alles is en aan
brengt.
Dan erkennen wij, dat onze kinderen
niet ons, ,noch minder aan de wereld, maar
den Reere toebehooren.
Dan erkennen wij Jezus als eenigen
Borg en Middelaar, als Koning, Profeet
en Leeraar.
Ligt deze erkenning, het zij dan in
meerdere ot mindere mate, het zij aanvan
kelijk en zwak, of by voortgang en krach
tiger en klaarder, maar ligt zij niet in het
brengen onzer kinderen tot Jezus, dan is
dat ook geen brengen tot Hem.
Het is er dan mede, als met het komen
van den rijken jongeling tot Jezus. Hij
scheen tot Hem te komen, maar in der daad
kwam hy tot Hem niet."
Zoo wij in waarheid den Heere liefheb
ben, zullen wy onze kinderen ook tot Hem
brengen, dan zullen wij in hen, Hem het
beste geven van hetgeen Hij ons schonk; dan
zullen wij Hem dienen met ons huis', dan
zullen wij Hem vertrouwen op Zijn Woord
»Want derzulken is het Koningrijk Gods".
Onze kinderen zijn naar Gods Woord,
mede-erfgenamen des Verbonds en der
beloften. Die beloften zijn echter alleen in
Christus Jezus ja en amen. Alleen zy dus,
die in Christus zijn, hebben de zekerheid
en de vervulling dier rijke en dierbare
beloften. Zoo wij dan onze kinderen waar
lijk liefhebben, zullen wij hen dan niet
tot Jezus brengen, zullen wij dan hen
verhinderen tot Jezus te komen Laat
ons daarbij bedenken dat niet elke weg tot
Jezus leidt, maar alleen de weg, dien God
in Zijn Woord heeft aangewezen.
Zal de Kerk des Heeren krachtig zijn
in haar leven en werken en belijden zal
zy bloeien, dan is het noodig dat hare
kinderen, dat zijn uwe en myne kinderen
vaders, tot Jezus worden gebracht, dat zij
leeren Hem te kennen, lief te hebben en
te dienen. Daarom is die Kerk in onze
dagen zóó diep gezonken, zóó ver afge
weken, daarom is zij in onze dagen zulk
een gemakkelijke en gewillige prooi voor
allerlei leugengeesten en dwaalleeraars,
daarom kan zij thans den schijn der god
zaligheid niet meer van het wezen onder
scheiden, daarom laten vele harer leden
zich nu wijs makeu dat reformatie niet
anders dan revolutie is, omdat huisgezin
«n school en maatschappij een menschen-
leven lang. al het mogelijke gedaan hebben
en nog doen, om onze kinderen te ver
hinderen tot Jezus te komen.
Indien wij dan waarlijk liefde gevoelen
voor de Kerk des Heeren, dan zullen wij
onze kinderen tot Jezus leiden, en hen
onttrekken aan den invloed van zulken,
die hen willen verhinderen tot Jezus te
komen.
Onze kinderen tot Jezus brengen. Hoe
worden wy er van alle zijden toe gedron
gen, hoe blijkt het al meer en meer een
taak te zijn, naar recht ons opgelegd en
tot welker vervulling de liefde tot God
en tot onze kinderen en tot 's Heeren
Kerk ons dringt.
Hoe meer wij dit bevel des Heeren
overwegen, hoe meer wij ook inzien, dat
Hij het niet gaf als een strenge Wetgever,
die onzen dood zoekt, maar als een ge
naderijk Ontfermer, die ons leven wil.
Ook in dezen blijkt het juk des Heeren
zacht en Zijn last licht voor degenen, die
Hem liefhebben.
Ja, met het oog op onze en onzer kin
deren verdorvenheid en strafschuldigheid
hebben wij behoefte aan zulk een Woord
des Heeren, wij kunnen het in onzen
Bijbel niet missen.
Laten wij elkander ook nog. hierop
wijzen, dat wij voor ons genomen of op
ons genomen hebben, in dezen den wil
des Heeren te doen.
Qij herinnert u toch wel de derde vraag,
welke U gedaan is bij den doop van elk
uwer kinderen, en welke ook gij toestem
mend hebt beantwoord.
Zij luidtOf gij niet belooft en voor
u neemt (d. i. op u neemt), deze kinderen,
als zij tot hun verstand zullen gekomen
zijn, een iegelijk de zijne, waarvan hij
vader of getuige is, in de voorzeide leer
naar uw vermogen te onderwijzen ot te
doen en te lièipen ouderwijzen
Gij hebt u dus plechtig en als 't ware
met een eed voor den Heere en Zijn Ge
meente verbonden, om uw kind op te
voeden en te onderwijzen als een bondge
noot des Heeren. Zoo gij dit nu niet
doet, indien gij uw kind verhindert of
helpt verhinderen of door anderen laat
verhinderen om tot den Heere te komen,
indien gij uw kind alleen voor deze wereld
opvoedt, dan verbreekt gij uwe beloften
en zijt gelijk een meineedige. De kerk
behoort u dan te censureeren, zoo gij u
van dezen zondigen weg niet bekeert, en
eenmaal zal de Heere ook, daarover dan
uw Rechter zijn.
Bedenken wij hierbij ook dat wij die
vraag en uw antwoord niet kunnen ver
klaren gelijk wij willen. Immers wij heb
ben deze vraag niet gesteld, maar zy is
ons door anderen gesteld, en wij hebben
haar dus te verstaan, zooals zij verstaan
moet worden naar de bedoeling van die
haar stelden.
Die bedoeling is dat wij onze kinderen
opvoeden in de voorzeide leere", dat is
blijkens de 2de vraag »de leer der zalig
heid." Wat onder die leer der zaligheid
moet verstaan worden, blijkt volgens uw
eigen antwoord mede uit die tweede vraag.
Het is de leer die in het Oude en Nieuwe
Testament vervat is, die in de artikelen
des Christelijken geloofs begrepen is, en
die in de Christelijke kerk alhier (d. i.
de Gereformeérde Kerk) geleerd wordt.
Wat nu in de kerk alhier geleerd wordt,
kunt gij onderzoeken in de drie Formu-
lieren van Eenigheid.
Wij hebben dus beloofd en op ons ge
nomen onze kinderen Gereformeerd, d. i.
naar Gods Woord, op te voeden en
te onderwijzen, dus ook overeenkomstig
Markus 10 131(5.
Mogen wij dan voor ditmaal wéér af
breken met die zoo hoogst ernstige vraag
Vaders en moeders, leidt gij uw kinderen
tot Jezus, en verhindert gij hen niet tot
Hem te komen
^Bevestiging"
Behoort men in onze gereformeerde
kerken nog te spreken van bevestiging
van nieuwe leden
Neen.
Hiervan te spreken is roomsch en niet
gereformeerd.
Onze kinderen zijn blijkens hunne ge
boorte erfgenamen van het rijk Gods en
van Zijn verbond, en worden daarom als
lidmaten van Christus Gemeente gedoopt.
Uit dien doop blijkt dus dat de gedoop-
ten een verbond der Genade met God
hebben hij is daarvan een zegel en onge
twijfelde getuigenis.
De gedoopte is dus lid der Kerk.
Noch de predikant, noch de'ouderlin
gen, noch eenig schepsel, heeft hem dit
gemaakt.
God zelf he: ft dit gedaan. De Heere
zegt Genesis 17 7 »lk zal mijn verbond
oprichtend enz. En wat het bevestigen aan
gaat, Psalm 87 zegtEn de Allerhoogste
zelf zal hen bevestigen.
Omdat zij nu gedoopten, d. i. geteekende
en bezegelde bondgenooten en leden der
kerk zijn, daarom zijn zij vermaand en
verplicht van God zelf tot een nieuwe ge
hoorzaamheid.
Tot deze nieuwe gehoorzaamheid be
hoort dan ook gewis het openlijk belijden.
Dat is het openlijk toestemmen van de
zaligmakende waarheid door den Heere
in Zijn Woord geopenbaard.
Nu kan men niet spreken zonder eerst
geloofd te hebben. Het is dus een belij
denis des geloofs. Niet van een historisch
geloof, maar van het zaligmakend geloof.
Is nu een gedoopt mensch van den
Heere levend gemaakt en tot het geloof
gebracht, dan heeft hij behoefte aan onder
houding en versterking van zijn leven en
geloof. Dit heeft hij naar 's Heeren
Woord te zoeken in het Woord en de
Sacramenten, en wel bij het Sacrament
der Voeding d. i. het H. Avondmaal.
Als gedoopte bondgenoot, als lidmaat
van Christus Gemeente heeft hij recht om
tot den disch des Heeren toe te treden.
Noch Kerkeraad, noch Gemeente geven
hem dit recht, hij heejt het.
De vraag is, mag de Kerkeraad hem
toestaan van dit recht, dit voorrecht,
gebruik te maken.
Immers bij dit toenaderen tot het H.
Avondmaal geldt het de eere Gods, het