daar aanwezig is, waar de Heilige Geest dit instrument tot wederbaring van de uit verkorenen gereed vindt. Eu staat het nu vast dat de kerk dezen dienst volbrengen kan, zoolang er nog prediking van het Woord in haar midden gevonden wordt en het Sacrament dit Woord nog bezegelt, zoo is hiermeê uit den wortel zelf van de gereformeerde belijdenis aangaande de kerk aangetoond, dat de oefening van de tucht geen onmisbaar kenmerk van het wez-n der kerk zijn kan. Gelijk een menschelijk organisme blijft voortleven ook al kapt men het. armen en beenen af, maar sterft zpodra het hart of het hoofd wordt weg genomen, zoo ook is het met Jezus' kerk. Zoomin iemand het als onverschillig voor den mensch zal beschouwen, als hij armen en beenen verliest, en men in den romp zelf nauwelijks een mensch herkennen zal, zoo ook mag niemand meenen dat een kerk goed loopen of werken kan, als haar de tucht is afgesneden. Maar ook, gelijk het leven, d. i. het wezen uit den mensch toch dan eerst weggaat, als de teederder deeleu doodelijk getroffen worden, zoo ook gaat het wezen der kerk dan eerst te loor, als de verkondiging van het Woord in haar ophoudt, of ook de Sacramentsbediening wegvalt. In onze Confessie is dan ook volstrekt niet bedoeld, dat elke kerk, die ééne der drie genoemde kenteekenen in haar volle zuiverheid miste, daarmee aanstonds in de valsehe zou zijn omgeslagen maar slechts ditdat een kerk, waarin de drie ken teekenen uitblonken, zeer stellig voor de ware kerk moest erkend. Er was tegen stelling in die dagen. Eenerzijds stond de Roomsche kerk naast haar woelde de Anabaptistische secteen tegenover die beiden hadden zich de kerken der Her vorming geplaatst. Deze laatste kerken nu vertoonden destijds de drie genoemde kenteekenen ten volle, en het was op dien grond dat onze kerken in hun belijdenis beweerden zei ven zeer stellig en ongetwij feld de ware kerke Christi te zijn. Dat dit de bedoeling van onze Confes sie is, blijkt overtuigend uit het slot van art- 29. Immers, indien men bedoeld had, dat elke kerk valsch zou zijn, waarin van deze drie kenmerken één ontbrak, zou men ter kenschetsing van de valsehe kerk eenvou dig verklaard hebben valsch is elke kerk, die één van deze drie kenteekenen mist. Maar wel verre van zoo oppervlakkig over de zaak heen te glijden, achtten onze vaderen zich veeleer verplicht het wezen der valsehe kerk niét in negatieven, maar in positieven zin te omschrijven, als zulk eene die. eigen ordonnantiën boven Gods Woord stelt, de Sacramenten vervalsckt en. de tucht nalaat? neen, dat niet, maar, »die zich meer op menschen, dan op Christus grondt en vervolgt die heilig- lijk willen leven." Let men dus niet op het welwezen, maar op het wezen der kerk, zoo mag de kerk dan eerst voar valsehe Kerk worden uit gekreten, als ze het Woord terzij zet, de Sacramenten vervalscht en Gods heiligen vervolgt. .Evenwel ook dit mag, naar den geest en naar de bedoeling der heilige Schrift, gelijk onze vaderen die verstonden, nooit zóó opgevat, alsof de prediking des Woords volkomen zuiver en de bediening der Sa cramenten volkomen ongrept moet zijn, op straffe van bij gemis dier volkomen uitge werkte hoedanigheden het karakter der kerke Christi te verliezen. Het duidelijkst geeft Turratin te dien opzichte het gevoelen onzer kerk terug als hij zegt: Voorts verlieze men niet uit het oog, dat deze kenteekenen onder scheidene graden van noodwendigheid toe laten. In eersten rang staat de zuivere prediking en belijdenis van het Woord, zonder welke geen kerk denkbaar is. Maar reeds de bediening van het Sacrament staat hiermee niet op ééne lijn, zoo zelfs dat ze tijdelijk kan wegvallen, zonder dat de kerk vervaltgelijk de kerk onder Israël dit herhaaldelijk toonde. En nog verder gaat dit met de tucht, die onmisbaar is om de kerk in goede orde te houden, maar wier wegvallen nog niet aanstonds het wezen der kerk opheft. Maar voorts laten deze kenteekenen ook zekere speel ruimte toe, zoodat ze zuiverder en min zuiver zich kunnen vertoonen, en naar ge lang ze meer of minder naar de Schrift naderen, de kerk, hoewel ze kerk blijft, zuiverder of onzuiverder maken. Niet dat men dit zoover mag trekken, dat grond dwalingen zouden te dulden zijn, maar wel lichtere vlekken. Gelijk dus eene kerk, die in de grondstukken der leer dwaalt, niet staan kan blijven, zoo houdt ze daarom nog niet op kerk te zyn, al is het dat ze in enkele opzichten dwaalt Een kerk kud zelfs onzuiver en ten deele bedorven zijn, zonder dat ze ophoudt kerk te zijn. E'ndelijk zij opge merkt, dat een kerk niet mag beoordeeld naar de bijzondere gevoelens van haar voorgangersmaar uit de publieke belijde nis die door de kerk als zoodanig aanvaard en behouden is. Wordt vervolgd.) Kerkelijke Oeriohten. In de voorloopige Synode was o. a. ook een voorstel ter tafel om van den titel onzer kerken weg te laten de bijvoeging doleer ende" Dit voorstel had onmiddelijk aller in stemming, omdat het gebleken is, dat die bijvoeging »doleerende <s of thans dolee- «rende,of tijdelijk in doleantiebij de groote menigte en ook bij rechterlijke en administratieve ambtenaren de gedachte wekt en doet post vatten, dat onze Ker ken iets nienws zijn, dat wij ons afgeschei den hebben van onze aloude plaatselijke gereformeerde Kerken. Daar dit nu volstrekt niet zoo is, daar de Nederduitsche Gereformeerde (of Her vormde) Kerk niet is een nieuwe kerk- formatie, maar de voortzetting der histo rische Kerk onzer vaderen, daar wij ons in geen enkel opzicht van die Kerk hebben afgescheiden, zoo moet ook alles vermeden worden wat daaraan zou kunnen doen denken. Dat woord doleeren" wilde ook alleen maar zeggen dat de Kerk in het gebruik van haar goed en in het uitoefenen harer rechten gewelddadig wordt belemmerd, en en dat zij daarover bij de overheden des lands klaagt, en vraagt; »doe mij recht tegen mijn wederpartijder." Met dat woord werd dus maar een tijdelijke toestand aangegeven, waarin de kerk bijv. te Middelburg, te Vlissingen, te Serooskerke enz. verkeert. Het behoort dus volstrekt niet tot onzen naam. Om dat doleeren is het ons niet te doen. Dat is een gevolg van de zaak, waarom het ons te doen is. Iedereen weet hoe misvormd en vervormd en gedeeld onze aloude Gereformeerde kerk is. Dit mag niet zoo blijven. De Heere wil dat het anders zij. Daarom hebben wij ons vermaand en verplicht en opgewekt gevoeld om in 's eer en Naam de reformatie, de hervorming dier kerk ter hand te nemen. Dit nu kou en kan niet, of eerst moet de Kerk vrijgemaakt worden van het Ge nootschap, d. i. van het instrument dat ongeloof en revolutie tegen haar bereid hebben. Die vrijmaking is naar het recht der Kerk op wettige wijze geschied. Het gevolg hiervan nu is dat men in naam en ten behoeve van het Genootschap (nadat men eerst beweert dat dit genoot schap 'de Kerk is) aan die vrijgemaakte Kerken het gebruik van goederen en fond sen onthoudt, en hoog en laag tegen haar in het harnas poogt te jagen. Dit alles verandert echter niets aan het wezen, noch aan de rechten, noch aan den naam dier vrijgemaakte Kerken. In de officieele kennisgeving dier vrij making aan de regeering is dan ook dat woord doleeren" of »doleerende" niet te vinden. Ook dat woord Nederduitsche" is maar eene bijvoeging om de Gereformeerde ker ken in ons land te onderscheiden van die in Duitschland. Daar echter deze bijvoe ging geene verwarring meer aanbrengt kan die wellicht behouden worden. Wil men dus van de vrijgemaakte kerken spreken of over of aan hen schrijven, men zal dan moeten bedenken, dat zij nog gelijk altijd zijn en heeten Nederduitsche Gereformeerde kerken. Geve de Heere om Zijns Naams wil, dat spoedig de dag kome, dat niet één gereformeerde kerk meer onder het juk des drijvers zij, maar allen mogen vryge maakt zijn. Er is maar één Gereformeerde kerk, maar één gereformeerde belijdenis en ker kenorde de gereformeerden in ons land hebben één geschiedenis, één spraakgebruik enz. en toch schijnt het te Middelburg bijv. alsof er vier gereformeerde kerken zijn. Dit mag zoo niet blijven. Dit gedeelde leven is onwaar, dat ont- eert de kerk en den Heere der kerk, dat misleidt en verwart de zielen, dat neemt de kracht en den zegen des Woords weg,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1888 | | pagina 3