Hg vermaant op grond van al 't voor
gaande. Hij heeft gesproken van recht
en genade, van zonde en ellende en van
verlossing.
Hij heeft de Gemeente voorgesteld wat
door en in Christus Jezus voor hen was
geschied en geopenbaard an aan hen was
geschonken.
Hij heeft haar den liefderaad en wille
van den souvereinen Jehova doen kennen,
en nu gaat Hij hen dan bepalen bij 't
stuk der dankbaarheid.
»Ik bid U dan door de ontfermingen
Gods" zegt hij daarom. Hij vyil zeggen,
's Heeren ontfermingen in Christus Jezus
u bewezen, moeten grondoorzaak en be
weegreden zijn tot heiligmaking. Het deel
genoot zijn van 's Heeren vrije genade
in Christus moet tot vrucht hebben een
nieuw godzalig leven.
De reformatie van hart en leven voor
personen en berken komt dus niet voort
nit den mensch, maar uit de ontfermingen
Gods.
Zij overtuigen het verlichte verstand
en bewerken den vernieuwden wil alzoo,
dat het tot een besluiten, een willen eu
een doen van het goede komt. Al is 't
dan ook, dat de allervolmaakste in dit
leven daarvan maar een klein beginseltje
heeft.
Zg stellen daarbij dan hun lichamen,
dat wil zeggen zichzelf, geheel en al en
ten allen tg de en aan elke plaats en in
'iedere zaak en toestand, Gode tot een
offerande welke Hem behaagt.
Den Heere te behagen, dat is dus het
'doel der' heiligmaking en dus ook van de
tegenwoordige reformatie, waarbij het om
heiligmaking te doen is.
Een gereformeerd mensch of een gere
formeerde kerk vraagt dus nietbehaag
ik mij zelf, of ben ik anderen welgevallig,
maar ben ik den Heere welbehagelijk. En
het zal hem dan daarbij steeds weer
Wijken, dat wat den Heere behaagt, den
menschen hoogst ongevallig is.
Zoo'n leven is een voortdurende offerande.
Daarin wordt dus het recht en de liefde
Gods en worden Zijne groote daden erkend,
daardoor wordt Zijn Naam geheiligd.
Eet is een offerande der dankzegging.
En wel een klevende." Niet dus gelijk elk
ander offer, dat door slachting lichame
lijk dood was, neen maar door geestelijke
dooding van den ouden mensch der zonde
met zijn lusten en begeerten, zijn wil en
zijn wijsheid, juist een leven voor den Heere
naar Zijn wil en woord, een wandelen
maar den Geest en niet naar het vleesch.
Het ïs dan ook een heilige" offerande,
d. i. eene zonder vlek of gebrek, eene on-
bestraffelijke offerande, omdat zg in Chris
tus Jezus geheiligd is.
Een kerk die dus tot reformatie komt,
wil weder zich zelf in haar geheel en in
haar leden voor den Heere stellen als zulk
een levende, heilige en Hem welbehagelijke
offerande.
De reformatie is dan ook nog heel wat
anders dan zich af te scheiden van het
Genootschap en zijn Besturen en regle
menten.
Zonder dat kan een kerk niet refor
meeren, het is het onmiddellijk gevolg van
het besluit tot reformatie, maar het is de
reformatie zelf nog niet,
Die offerande is dan uw redelijke gods
dienst," dat is zulk eene, waarbij de mensch
als een redelijk wezen zich zelf op de
bovengenoemde wijze den Heere ten offer
brengt. Een godsdienst die dus het ge-
heele leven, die tijd en eeuwigheid omvat,
en waarbij maar één vraag de hoofdzaak
is Heere wat behaagt u, wat wilt Gij
dat ik doen zal.
Paulus gaf in zich zelf in zijn eigen
leven aan de kerk een voorbeeld van zulk
een offerande, van die redelijke godsdienst.
Daarom zeide hijweest mijne vervolgers,
gelijk ik van Christus.
Het spreekt wel van zelfs dat alle
wereldgelijkvormigheid bij zulk dienen is
uitgesloten.
Gode behagen, en tegelijk denken en
gevoelen en spreken en liefhebben en leven
gelijk de wereld dit doet, dat gaat niet.
Naar mate een mensch of een kerk
gereformeerd wordt, meer in heiligmaking
toeneemt, naar die mate worden zg meer on
gelijkvormig aan de wereld, en meer van
al wat wereldsch is afgescheiden.
Als dus de reformatie de heiligmaking
aanvangt, dan is niet op eens alle wereld-
gelijkvormigheid verdwenen. Ja, in 't uit
wendig gewaad en leven kan men spoedig
genoeg een zeer merkbare verandering
aanbrengen en zich afzonderen van de
wereld, en dat is, als 't waarheid is en
geen zucht om een zonderling te zijn,
op zich zelf ook goed, maar ach, er blijft
in de leden een wet woelen en werkeu,
die nog o zoo vaak en soms zoo lang
nog heerschappij voert in en over ous.
Het is voortdurend een jagen of ik 't
ook grijpen mocht, en de kracht en drang
en troost daarbij is, waartoe ik ook van
Christus Jezus gegrepen ben.
Het veranderd worden, waarop dan de
apostel hier zóó ernstig aandringt geschiedt
door de vernieuwing uws gemoeds. Gij moet
door de ontfermingen Gods een ander
mensch worden, en dan kunt en zult gij
ook een ander, een nieuw leven aanvan
gen. Het een is zóó onafscheidelijk aan 't
andere gebonden, dat zonder 't eerste het
tweede niet kan, en als 't eerste aanwezig
is, dan is er ook 't tweede.
Die in en met Christus der zonde ge
storven en Gode levend gemaakt is, die
kan niet meer in de zonde leven.
Die echter zonder verandering, zonder
vernieuwing des gemoeds aan reformatie
of heiligmaking begint, wordt farizeër en
separatist.
En vergeten wg nu niet, dat er vooral
in deze zaak zoo telkens weêr wordt ge-
O
zien, een beginnen met den Geest en een
eindigen met het vleesch.
Het moet blijven, een beproeven welke
de goede en welbehagende en volmaakte
wille Gods zg.
En beproeven. Dat wil niet zeggen wat
men er in 't gewone leven mede bedoelt,
een in 't onzekere onderzoeken of ook dit
of dat zou kunnen zija. Neen, de apostel
bedoelt dat men uit 't Woord dien geopen-
baarden wil kennende, in zijn godzaligen
wandel daarvan proeven, d. i. bewijzen,
betooningen geven zal.
Uit den godzaligen wandel zal dan
blijken, hoe goed en volmaakt en welbe-
hagend die in 't Woord geopenbaarde
wille Gods is, welke de eenige regel voor
geloof en leven is.
Zoo geeft de Heere ons dan door Zijn
apostel in dit vermaanwoord tal van ken
merken aan, waaruit de ware reformatie
en dus ook een echt gereformeerd mensch
en een waarlgk gereformeerde kerk kun
nen worden gekend.
Lezer, zijt gij dan een gereformeerd mensch,.
is uw kerk een gereformeerde kerk
Beoefent gij, beoefent uw kerk de hei
ligmaking
E M SI S.
De onderscheiding tusschefi de ware en
de valsohe Kerk.
V ervolg.)
En dit (n.l. verflensing van geloofs-
frischheid bij subjectieve richting) kon niet
anders.
Immers in vierderleiopzicht gingen ze feil
le vergaten ze, dat de echtheid van het
werk Gods in de ziel zich toch niet uit
wendig beoordeelen laat
2e dat de bedeeling, waaronder we tot
op onzen dood verkeeren, het gedurig
invloeien van de zonde in het heilige, naar
Gods ondoorgrondelijke toelating, nog niet
uit-, maar vooralsnog steeds insluit
3e dat de uitverkorenen een tijdlang in
de kerk verkeeren kunnen, alvorens ze uit
den dood in het leven worden overgezet; en
4e dat de personen het voorbijgaande
en wegstervende zijn, maar dat de kerk
blijft.
Alle Hervormers, en met name Calvijn,
hebben dan ook steeds dit Donatisch streven,
uit volle overtuiging bestreden. »ln het
dragen,zegt Calvijn, »van de volkomen
heden der leden, moet onze inschikkelijk
heid zeer verre gaan want het pad is zoo
glibberig en de kunstgrepen van Satan
om ons ten val te brengen, zijn zoo sluw
En zegt men, dat het toch ondragelijk en
onuitstaanbaar is, zooals de pest der on
gerechtigheid in de kerk des Heeren voort-
kankert, dan vraag ik, of het gevoelen der
Apostelen hen dan niet bevredigt? In de
Corinthische gemeenten waren er niet
slechts enkelen, die in zonden waren ge
vallen, maar schier het geheele lichaam der
gemeente was krankhet was niet maar
een enkele zonde, die er woekerde, maar
velerlei ongerechtigheid; en dat geen zonden
van mindere beduidenis, maar vreeselijke
gruwelen en niet alleen de zeden waren
verdorven, maar verderf was ook ingeslopen
in de leer.
En wat doet nu de heilige Apostel, tolk
des Heiligen Geestes, met wiens oordeel de
kerk staat of valt Ruadt hij scheiding
aan Sluit hij hen van Christus uit
Werpt hg den banbliksem onder hen?
Niets van dit alles, maar omgekeerden