En dit hunnen zij niet.
Niet omdat zij zoo gebrekkig of zoo
zwak zijn, maar omdat zij zoo verdorven
zijn naar geheel hun geestelijk bestaan.
Niets is meer recht, niets meer goed.
Wat zij niet willen, ja wat zij haten, dat
doen zij. Wat zij willen en liefhebben,
doen zij niet. En zij kunnen niet anders.
Zij zijn vleeschelijk verkocht onder de
zonde. Een wet in hen neemt hen telkens
gevangen. Zij zijn ellendige menschen.
Eu dit is nu de smart hunner ziele.
Zij deden en doen God te kort in Zijn
recht en eere. Zij smarten en bedroeven
met hun bestaan en doen God, die liefde is.
Voor hen is maar één redmiddel, vrije
genadeen maar één Redder, Jezus
Christus.
Zij zijn God kwijt, en daarmede recht
heid en heiligheid en liefde en wijsheid
en kracht ten goede.
Zij hongeren en dorsten naar de ge
rechtigheid, naar de gemeenschap met God,
gelijk het afgejaagde hert smacht naar de
levende wateren, zoo smacht hunne ziel
naar God.
Dit smachten kan alleen gestild en
voldaan in Jezus, want Hij is Immanuël
God met ons.
Daarom is dit hun eenige troost in
leven en in sterven, Jezus' eigendom te
zijn, met Hem één plant te wezen.
Zalig die treurenDie alzoo treuren.
Want zij zijn blijkbaar van den Heere
gegrepen en bearbeid. Want de Heere
heeft een heerlijk doel en voornemen met
hen. Want zij zullen naar dat voornemen
een troost ontvangen, die hun ziel eeuwig
zal troosten. Dezen treurigen Zionsis be
schikt, dat hun gegeven worde sieraad
voor asch, vreugdeolie voor treurigheid,
het gewaad des lofs voor een benauwden
Geest.
Want zij zullen vertroost wordenNiet
om dat treuren. Neen, dat treuren zelf,
die staat der droefheid zelf is zonde, is
schuld. Dat mag niet zóó blijven voor God.
Want de Heere heeft den mensch recht
gemaakt.
Zóó, dat Hij zijn Heere en God kon
liefhebben en dieren, en dat hij 's Heeren
beelddrager was.
Neen dat hij daar nu naakt en arm en
melaatsch en onmachtig en onwillig voor
zijn God en Heere staan moet, dat juist
is zijn ellende, daarover moet hij wel treu
ren en klagen, maar daarin, noch in dat
treuren daarover, is geen verdienste maar
oordeel.
Zij zullen vertroost worden" omdat het
alzoo in den eeuwigen raad besloten is.
Omdat de Borg op zich nam hun troost
aan te brengen. Omdat de Borg hun troost
verworven heeft.
Hun treuring mag hun het bewijs zijn,
dat zij in den wortel der verkiezing in
zijn, want die treuring kan alleen uit die
fontein van alle geestelijk goed opwellen.
Zóó bedroeft de Heere alleen Zijne bemin
den die Hij liefheeft.
Hun is uit diezelfde bron van Gods
verkiezend liefdewezen Christus geschonken
tot hun eenigen en eeuwigen Troost.
Christus in zijn lijdelijke en dadelijke
gehoorzaamheid. Christus als Lam Gods
en als medelijdende Hoogepriester, als de
in alles mede benauwde en als de souve-
reine Koning, die hen regeert, beschut en
behoudt.
Dit verzekert Jezus zelf hun hier. Die
in den raad Gods, in den schoot des
Vaders is.
En opdat nu hun geloof in dit heerlijke
troostrijke en gepaste Evangelie zou
worden versterkt, en omdat dien treurende
nog zooveel »grovigheid en zwakheid"
aankleeft, daarom voegde de Ontferiner
bij Zijn Woord nog Zijn Sacrament,
Hij heeft niet alleen beloofd, maar Zijn
belofte nog verzegeld daartoe.
O, laat die treurenden, die zoo grof en
zwak nog zijn, dat zij nog niet toeëigenend
gelooven kunnen, en die toch zoo zeer
troost behoeven, die arm van geest en
hongerend en dorstend naar de gerechtig
heid zijn, laat zij toch veel tot deze be
lofte en dat Sacrament, het H. Avondmaal,
gaan.
Veel toegaan. Niet om over hun
treuren en hun ellende, maar om over
's Ileeren vertroosting te onderhandelen.
Laat zij dat dan doen op niets dan op deze
belofte alleen.
Zoo deed al Gods volk in dagen van
treuren. Ps. 119 153, 154 Gen. 22 9-12.
Lezer of Lezeres zijt gij zoo'n treurende
Zalig zijn die treurenwant zij zullen
vertroost worden
Kerkelijke Berïokteu.
Woensdag 30 Mei heeft de Provinciale
Diakonale Conferentie plaats gehad.
Zij wa9 goed bezocht. Uit het getal
opgekomenen bleek reeds, dat er in onze
kerken besef ontwaakt, dat de bediening
der barmhartigheid wat anders is, dan er
onder den verstikken den invloed van 't
Genootschap van geworden is, en dat
vooral ook in deze zaak reformatie drin
gend noodig is.
Geve de Heere dat hiertoe ook deze
conferentie dienstbaar moge gemaakt
worden,
Ds. Klaarhamer opende als voorzitter
der saamroepende Diakonie de vergadering
met gebed en het lezen van Jesaja 58 en
het laten zingen van psalm 41 1 en 2.
Hij wees er o. a. op, dat het in de
tegenwoordige reformatie vooral gaat om
heiligmaking. De Heere wil, dat niet
enkel de personen, maar ook de Kerken
Godzaliglijk zullen wandelen. Het heet
thans niet allereerst alleen door 't geloof
rechtvaardig," maar i> die den Naam van
Christus noemtsta af van ongerechtigheid
Hoewel natuurlijk dit een zonder 'tander
niet kan.
Daardoor komt vanzelf 't woord des
HeerenIk wil barmhartigheid en niet
offeranden" dringend beoefening eischen.
Ook uit Jesuja 58 blijkt zoo klaar, dat
de oefening der barmhartigheid een voor
naam en onmisbaar deel der godzaligheid
is, het kenmerk van waarachtige bekee
ring en van ware reformatie.
Vervolgens werd met goedvinden der
vergadering Ds. Wolf van Serooskerke
benoemd als Voorzitter, Ds. "Wo'f van
Axel als Assessor eu de B. B. Diakenen
Verhage en Wolf van Middelburg als
Actuarii.
Alsnu kwam 't eerste punt van behan
deling aan de ordeDe maatschappelijke
toestanden, de oorzaken en de geneesmid
delen der ellende.
Waarbij dan vooral de aandacht ge
vestigd diende te worden op pauperisme,
socialisme, prostitutie en op onze gevan
genen,
Ds. Klaarhamer leidde dit punt in.
Hij deed dit door de volgende 19 stel
lingen toe te lichten.
1. Reformatie in de bediening der
barmhartigheid is dringend noodig.
2. De maatschappelijke toestanden
zouden anders en beter zijn, zoo de Kerk
hare profetische en priesterlijke roeping
niet zoo lang en zoo schrikkelijk had
verwaarloosd.
3. Het ambt der Diakenen is, de pries
terlijke barmhartigheid namens de Kerk
te oefenen.
Door oefening van dit ambt moet
ellende voorkomen ot gelenigd of genezen
worden.
4. De ellende, waarop de Diakenen
hnn arbeid richten is vooral de zedelijke
en stoffelijke ellende, zoowel persoon
lijke als maatschappelijke.
5. De maatschappelijke toestanden zijn
diep treurig, en met 't oog op de toekomst
schrikkelijk.
Dit is de vrucht van de toepassing der
revolutie-beginselen in school en huis en
kerk, in maatschappij en staat.
6. Zullen Diakenen met vrucht deze
ellende bestrijden, dan dient er o. a. óók
te zijn eenheid (niet eenvormigheid) in
de handeling en saamwerking niet slechts
lokaal en classikaal, maar ook van alle
gereformeerde diakoniën in ons land.
Daartoe zullen de Diaconiën der ver
schillende kerken goede correspondentie
moeten onderhouden.
7. Vooral in drie zonden komt de zede
lijke en stoffelijke ellende sterk uit, en
wordt er tevens door verergerd, n.l. in 't
pauperisme en in 't socialisme en in de
prostitutie.
8. De Bedienaars van de barmhartig
heid moeten ook tegenover deze drie in
't oog houdena. dat het recht en de
liefde Gods oorsprong en kracht is der
barmhartigheid, en dat het utilisme
onder eiken vorm haar graf isb dat
hier niet slechts moet gelenigd maar ge
nezen en voorkomen c. dat zy niet het
kwade hebben te wreken, doch met en
naar de Wet en het Getuigenis moeten
diingen en dwingen tot het goede.
9. Het pauperisme mag niet gerekend
worden tot 's Heeren voorzienig bestel,
{Spreuken 222) maar moet beschouwd
als een zondig verschijnsel, dat de vrucht
is van- en straffe Gods is over de zonde
door huisgezin en maatschappij gepleegd
in het dienen der zinnen (1 Joh. 2 16),
en in het afgaan van die ordonnantiën
Gods, welke de huiselijke en maatschap-