tijdelijke omstandigheden
4e hoopt de Kerkeraad voortaan over hen
die aangaan iu 't bijzouder de tucht des
Woords te doen gaan, zonder de niet-
aangaanden uit te sluiten,
liet spreekt van zelf dat die Opzieners
en Verzorgers en leden, welke zich open
lijk en duidelijk van de Kerk hebben af
gescheiden, om zich te voegen bij de
scheurmakende Genootschapskerk, totdat
zij even openlijk en duidelijk terugkeeren,tot
des Heeren tafel niet kunnen toegelaten
"worden.
Laat toch vooral de Gemeente in deze
haar roeping verstaan uit Hebreën 10 24
en 25 en uit Mattheus 18 1517, en
bedenke ieder onzer daarbij Spreuken 15:
10 en 32, benevens 1 Corinthe 13 47.
Moge de Heere onze zwakke pogingen
zegenen en onze wankelende schreden vast
zetten en rechte paden voor onzen voet
makeu, opdat wij een kerk mogen worden,
die afstand doet van de ongerechtigheid, en
die de tucht liefheeft.
Namens den Kerkeraad,
P. J. W. Klaarhamer, h. t. praeses.
C. H. de Wagemaker, h. t. scriba.
De classikale Quaestor, Broeder C. H.
de Wageiua -.er, Molenwater N. 50, herin
nert de Kerken dezer Classis aan het be
sluit der vergadering van 7 Maart 11. om
hem het maandelijksch bedrag der bijdrage
tot het traktement van den Classikalen
Oefenaar te doen toekomen uiterlijk op den
laatsten dag der maand, dus voor ditmaal
uiterlijk op 30 April a. s.
De Actuarius der Classis, Broeder A.
B. Crucq, Öeisstraat Q 14, herinnert voor-
loopig de Kerken dezer Classis aan de
vergadering te houden D. V. op Woensdag
9 Mei as.
Hij verzoekt vóór 29 April a. s. te mo
gen ontvangen opgave van de vragen, voor
stellen of gravamina welke eenige Kerk op
die vergadering wenschte te zien behande
len, opdat hij daarmede bij het opmaken
van het Ageudum rekenen kan.
Hij herinnert er aau, dat op die verga
dering de zes resolutiën der buitgewone
vergadering gewijzigd of ongewijzigd zul
len moeten aangenomen of verworpen
worden.
Hij herinnert er ook aan dat dit de
laatste Classisvergadering is vóór het sa
menkomen der voorloopige Syuode op
Woensdag 25 Juui a. s. Deze vergadering
is dus ook daarom van veel gewicht, om
dat geen gravamina ter Syuode kunnen
behandeld worden dan die in de mindere
Classikale vergadering niet konden wor
den opgelost. Op deze vergadering moeten
ook de afgevaardigden ter Synode worden
verkozen euhun lastbrief worden opgemaakt.
De oproepingsbrief met Agendum wordt
D. V. uiterlijk Dinsdag 1 Mei verzonden.
G ET ui gin i y
Handelingen 1 8 b //en gij zult
mijne getuigen zijn, zoo te Jeruzalem,
als in geheel Jüdca en Samaria, en tot
aan het uiterste der aarde."
»Gij zult mijne getuigen zijn" ziedaar
de roepingde levenstaakwelke de Heere
aan Zijn kerk en aan elk harer leden
heeft gegeven.
Oorspronkelijk is dat de roeping van
al ivat bestaatGod heeft alle dingen ge
schapen om Zijns grooten JS'aams wilop
dat alles Hem zou eeren, Zijn lof zou
vertellen.
In den val van Adam liet echter al
wat mensch is deze taak vallen, en sinds
behoort het tot de verdorven natuur van
eiken mensch, om uit onmacht en onwil
te weigeren die roeping te aanvaarden
Daarom heeft zich de Heere uit dat ge
vallen menschelijke geslacht volgens Zijn
eeuwigen raad een kerk uitverkoren en
geformeerd, en haar gesteld om zijn Ge
tuige te zijn.
Getuige zijn. Dit is gansch iets anders
dan advocaat zijn. Wij zijn niet geroe
pen om voor den Heere, voor Zijn recht,
voor Zijn zaak en waarheid te pleiten.
Elk pleidooi voor de waarheid en het
recht en voor de zaak des Heeren ver
zwakt en doet schade.
Doet niet schade aan die zaak, aan die
waarheid, aan dat recht op zich zelf
neen, wij zijn met al wat aan en uit ons
is veel te nietig en ijdel, dan dat wij den
Heere zouden kunuen schaden of voordeel
doen, maar wel aan Zijn zaak en
waarheid en recht in betrekking tot de
menschen.
De waarheid getuigt en pleit van en
door zich zelf, en ons getuigen moet niet
anders zijn dan een dragen van de waar
heid in het leven en onder de volkeren
der aarde.
De vraag van winnen of verliezen komt
hierbij niet pas, aangezien de Heere
zegt: »Mijn raad zal bestaan, en Ik zal
al Mijn welbehagen doen."
Ligt het nu in het welbehagen van Zijn
wil, om dien raad te volbrengen door
voor een tijd toe te lateu, dat de getui
gen van ongeloof en revolutie heerschen
over Zijn getuigen, dat is dan 's Heeren
zaak, dat hebben wij niet te verantwoor
den. Wij zijn niet 's Heeren raadslieden
maar slechts Zijn getuigen.
In steeds wijder kring moet naar 's
Heeren Woord d. i. naar Zijn wil en
recht de kerk getuige zijn van Christus
haar Hoofd.
Eerst te Jeruzalem en dan altijd voort
gaande tot aan het uiterste der aarde.
Dit is de roeping, de levenstaak niet
van enkelen, niet van de ambtsdragers, noch
van de wedergeborenen alleen, maar van
allen, van geheel de kerk zóó als zij daar
zichtbaar in de wereld staat, dus van elk
gedoopte.
Immers door het Sacrament des Doops
worden wij in de Kerke Gods ontvangen
en van alle andere volken en vreemde reli
giën afgezonderdom geheel Bern toegeëigend
te zijnzijn merk- en veldteeken dragende
(Belijdenis des Geloofs art. 34) en,
wij worden ook weder van God door den
Doop vermaand en verplicht tot een nieuwe
gehoorzaawheidenz(Formulier om den
Heiligen Doop te bedienen, enz.)
Nu zijn er echter onder die gedoopten,
dus in de zichtbare kerk duizenden, ja
tienduizenden, die niet weten noch verstaan
waarom en waartoe zij toch gedoopt zijn;
welke voorrechten dit hun aanbrengt, en
welke plichten dit hun oplegt.
Ouders, Opzieners, en Geloovigen heb
ben hun roeping jegens die gedoopten öf
geheel verwaarloosd, öf trouweloos, öf ge
brekkig vervuld.
Zoo krijgt dan nu die kerk een dubbele
taak n. 1. aan de gedoopten prediken het
recht en den geopenbaarden wil des Heeren
en hun plicht, opdat zij door opvoeding
en onderwijzing worden mocht een ge
tuigende Kerk, èn tegelijk moet zij als
de afgezonderde uit de volken, welke 's
Heeren merk- en veldteeken draagt in het
midden van die volken, de getuige van
haar Hoofd Christus zijn.
De getuige Christi zijn, dat is niet de
bijzondere taak van den Leeraar of van
den Zendeling, maar de uioe èn de mijne
als leden der Kerk. Wij hebben in Woord
en daad Hem te erkennen voor wat Hij is.
Niet alleen met het Woord maar ook
en vooral met de daad. Ons leven moet
getuigen. Wij mogen en moeten werk
man, koopman, winkelier, landbouwer,
zeeman, soldaat, onderwijzer, dokter, ad
vocaat enz. zijn, doch wij moeten dat, wat
wij doen, doen als een getuige van Chris
tus. Onze gansche persoon, ons geheele
leven, al ons denken en spreken moet
door die roeping worden beheerscht, moet
van dien eisch des Heeren liet stempel
dragen.
Dit zijn en doen wij niet elk voor zich
en op zich zelf staande, neen, maar als
leden van ééu lichaam in gehoorzaamheid
aau het ééne Woord Gods, in de kracht
van éénen Geest.
Den Heere erkennen voor wat Hij is
en Hij is eenige Wetoever, hoogste Rechter,
alleen dienenswaardige KoningHij is de
eenige Verlosser van zondaren, de eenige
Toevlucht voor ellendigen.
Als zoodanig heeft de Kerk, heb ik Hem
te doen kennen. Als drager van alle macht
(koninklijke, wetgevende, rechterlijke macht)
in den hemel én op aarde. De kerk heeft
dus tot taak niet om zelf te heerschen maar
om den Christus en de volken te dienen
met de prediking, dat Hij eischt het hoogste
gezag in hart en huis, in kerk en school,
in staat en maatschappij, aangezien dit
Hem to°komtèn Hem dit te geven, het
eeuwige leven en het welwezen in tijd en.
eeuwigheid tot vrucht heeft.
Dit is de profetische roeping der Kerk,
De profeet in Israël was de getuige, de
mond des Heeren, waardoor aan het volk,
en zoo dit noodig was ook aan de volken
der aarde, werd bekend gemaakt dat Jehova
Israël's Koning en Wetgever en Rechter
was.
De kerk mag geen volk en geen persoon
dwingen om den Christus als zoodanig te
erkennen, dit is gansch haar roeping niet.
Zij heeft slechts te getuigen. Tot dat ge
tuigen behoort echter ook dat zij getuigt
van het genadeloon, dat den gehoorzame
wacht, maar ook van de schrikkelijke oor-
deelen die de Rechter des hemels en der