geestelijke en stoffelijke erfenisse der vaderen,
'de hand boven het hoofd gehouden en
diensvolgens aan he.t uit deze reformatie
voortgekomen bestuur der Kerken geen
andere keus gelaten, dan om of zich in
de sfeer van het staatsrecht als nieuw kerk
genootschap naast het genootschap van
1816 te plaatsen, met dien verstande, dat
alleen dit laatste erfgenaam zou zijn of
wel haar eigen weg te gaan en voors
hands van erkenning in de rechtssfeer van
den Staat af te zien teneinde hare aan
spraak op de geestelijke en stoffelijke na
latenschap onzer vaderen onverkort te
handhaven.
Art. 22. Jarenlang hebben toen de
besturen der Kerken, die uit de reforma
torische beweging van 1834 waren voort
gekomen, beslist dit laatste standpunt
gekozen en er allerlei vervolging en
smaad om verduurd. En eerst later, toen
de practische bezwaren toenamen en men
geen anderen uitweg zag, hebben sedert
1839 vele dier kerken gemeend, ofschoon
onder luid protest, zich naar de burger
lijke wet te mogen laten erkennen. Op
deze lijn bewogen zij zich voort, toen zij
in 1869 als Christelijke Gereformeerde
Kerk kennis van haar bestaan gaven aan
de Regeering naar de Wet van 1853.
Art. 23. De toen niet voorziene gevol
gen van dezen stap konden niet helder in
het licht treden, alvorens een tweede
golfslag van dezelfde reformatorische be
weging uit den boezem der Kerken naar
boven kwam. Dan toch zou juist deze
stap, en deze alleen, aan de onverwijlde
ineensmelting van deze beide uitingen van
principieel dezelfde reformatorische bewe-
ping in den weg staan (gelijk in 1886 en
1817 dan ook daadwerkelijk gebleken is.)
Art. 24. Herstel ligt hier alleen in on
voorwaardelijke u terugkeer naar de gedrags
lijn onzer vaderen, die, als den Woorde
Gods conform, èn in 1834 èn in 1886
zich terstond aan de conscientiën aanbeval,
en bleef aanbevelen, zoolang het vuur der
eerste opwaking macht behield. De Ker
ken, die of reeds in 1834 öf later gere
formeerd wierden, hebben daarom de taak
op te vatten, om de reformatie over heel
het lichaam van de Kerk onzer vaderen
uit te breiden, en moeten daartoe in de
eerste plaats de armen der broederlijke
genegenheid jegens elkander wijd openen,
om ineen te smelten en dan met vereende
kracht de reformatie van wat nog gede
formeerd bleef door te zetten, of het Gode
believen mocht allengs heel het l chaam van
de Kerken onzer vaderen te redden.
Art. 25. De Synodale Hiërarchie, die
zich met haar gezelschap, gerugsteund
door de Overheid, nog als Bestuur in de
Kerken onzer vaderen tegenover deze re
formatie handhaaft, en zich als zoodanig
»Kerk" noemt, wordt daardoor allerwegen
valsche Kerken het streven der reforma
tie was en moest steeds blijven, om alle
deelen van het lichaam der zichtbare Kerk
uit de omarming van deze valsche Kerk
te redden.
Art. 26. Na-n* gelang de besturen der
opnieuw gereformeerde Kerken in zede
lijke kracht toenemen, moeten zij hun
ambtelijke bediening steeds verder over
het lichaam der zichtbare Kerken, vooral
voorzoover deze van gereformeerde belijde
nis zijn, uitbreiden met barmhartigheid
de dwalend en zoeken terecht te brengen
en waar het ten slotte niet anders kan, de
blijkbaar afgestorven leden van het lichaam
der Kerken afsnijden door de tucht
Art. 27. Er is alzoogeen sprake van, dat de
Doleerenden in de Gescheidenen of de Ge-
scheidenen in de Doleerenden moeten opgaan,
maar beiden, Gescheidenen en Doleerenden,
en wie er voorts reformatorisch optraden,
moeten saam weer opzoeken die oude refor
matorische paden, waarin onze vaderen
door den geest des Ileeren geleid zijn.
Art. 28. Het lichaam der zichtbare Ker
ken, waarover de opnieuw gereformeerde
besturen te waken hebben, breidt zich in
drie kringen voor hen uit. In zeker opzicht
hebben zij een ambtelijke ïoeping ten
opzichte van allen, die ze, door ze c. q.
niet te herdoopen, als gedoopten erkennen.
In enger kring hebben zij ambtelijke roe
ping ten opzichte van allen, die één met
hen zij.i in de belijdenis onzer vaderen. En
eindelijk in den en sten en strikten zin
richt zich hun ambtelijke roeping tot die
geloovigen, die, met hun zaad, nu reeds
williglijk hun herderlijken dienst zoeken.
Art. 29. Overmits het voortbestaan van
twee bestuurreeksen naast elkander ver
deeldheid in stee van liefde kweekt, en
meer dan iets anders aan de doorwerking
der reformatie in den weg staat, moet het
zoo spoedig mogelijk tot wegneming van
dezen misstand komen.
Art. 30. In éénzelfde geestelijke politie
naar de ordinantiën Christi vereenigd,
moeten de Kerken er naar streven, om de
geschillen, welke tusschen de beide groepen
nog bestaan over den naam, de erkenning
in den Staat en de verzekering der kerke
lijke goederen, zóó op te lossen, dat zij
noch eenerzijds de aanspraken en rechten
laten varen, welke zij als de hier te lande
sinds eeuwen bestaande Kerken van Chris
tus hebben te handhaven noch ook ander
zijds haar geestelijk karakter eenigszins
miskennen of verloochenen.
Art. 31. De practische maatregelen, die
voor deze ineensmelting van de twee
bestuurreeksen in dezelfde Kerken noodig
zullen blijken, moeten beraamd en uitge
voerd door de beiderzijdse/ie SynodenDoch
niet dan nadat door beide Synoden voor het
aangezicht des Heeren zal zijn uitgespro
ken, dat om Gods wil de tegenwoordige
verhouding niet mag bestendigd en dat
éénheid van kericregeeiing eisch is van Gods
Woord uit ons beginsel voortvloeitkrach
tens onze belijden s niet mag uitblijven
en voorzoo ver menschenoordeel gissen kan,
een der aangegeven middelen is, om de
reformatie in heel het lichaam der Kerk
door te zetten, ons vaderland voor geeste
lijke verachtering te behoeden, en ons op
lagere, middelbare en hoogere scholen
een opvoeding in den naam des Heeren te
verzekeren, gelijk die aan hef gedoopte zaad
der Kerken in alle standen der maatschappij
toekomt.
Vervolg van hei uit de B OODSCflA PPER.
overcenonun stuk. Zie, het no. der
vorige iveek.)
Gewis, het kan zijn, dat- de stille en
kwalijk te motiveeren afkeer, die de beide
kerkelijke groepen hier en daar nog be
zielt, oorzaak wordt, dat de samenwerking
in één kerkverband nog eenigen tijd toeft,
dewijl men eenvoudig ongezind blijft
om te vereenigen ongezind, ook al
zou het tegen Gods wil zijn. Maar toch
mag deze kwade, betreurenswaardige prak
tijk nooit verdedigd worden. Mogelijk
zijn er sommige moeielijk weg te nemen
veeten. Diep krenkend en lang bijblijvend
is soms de herinnering van wat menig
maal de houding was van den eenen
broeder of broederkring tegenover den
ander Wij zouden ook niemand willen
verleiden, om de grenzen tusschen christe
lijke meegaandheid of buigzaamheid èn
beginsellauwheid uit het oog te verliezen.
Naast den ootmoed en de onbevangenheid
past den belijder van Christus voorzichtig
heid, waardigheid en ernst. Al is ons
traagheid tot toornen over persoonlijke
beleediging tot plicht gesteld, daarom
mogen wij ons nog niet ongevoelig
toonen voor beleediging, of iemand be
wijzen van kwijtschelding voor niet
erkende schuld opdringen. Allerminst
mag dit geschieden, waar het de zaak
des Heeren en de benadeeling van Zijn
kerk geldt. Maar aan de andere zijde
mogen wij den medebroeder geen schuld
houden, waar zij feitelijk voor God en
menschen beleden wordt, en wij Gods
hand zelfs werkzaam zien tot wegneming
van de gevolgen dier schuld. Reeds
in het toesteken van de broederhand door
hen, die zich vroeger van elkander af
wendden, ligt reeds een erkenning van
ongelijk. Die broederhand aan te grijpen
is dan ook geen bewijs van flauwhartig
heid, maar toont juist, dat men het
meende met vroegere grieven, en dat
niet de zucht om een bijzonder pad te
loopen, van de anderen vervreemdde, maar
alleen de begeerte om voor het aangezicht
Gods getrouw te worden bevonden.
In enkele opzichten zal er a 11 ij d
verschil van inzicht blijven bestaan. Zoo
b. v. over de grenzen der zichtbare kerk,
over de waardeering van de historische
feiten in en na 1816, over de handhaving
van kerkelijke pretentiën tegenover de
burgerlijke overheid, en zoo meer. Maar
daarom behoeven de Scheiding" en de
Doleantie" niet als tegenstrijdig met
elkaar voorgesteld te worden. Dit is
ongeoorloofd en niet met de waarheid
overeen te brengen, zoolang beide groepen
van belijders in werkelijkheid en beide
met orbaire middelen naar hetzelfde doel
streven. De Apostel Paulus vermaant ons
om toch vooral geen woorde nstrijd te
voeren. Deze gewichtige les komt hier
te pas. Als men het z a k e 1 ij k eens is,
moet alles gemeden en bestreden, wat
zulk een woordenstrijd zou verwekken of
bestendigen."
In menig opzicht is dit naar ons hart
geschreven, al kunnen wij niet alle uit
drukkingen voor onze rekening nemen.