twee Ouderlingen, of indien het niet anders
kan, een Ouderling en een Diaken afge
vaardigd.
Evenwel hebben alle ouderlingen,
ook al zijn zij niet afgevaardigd, het recht
de vergadering bij te wonen. Het is zeer
te wenschen, dat de Broeders ran dit recht
gebruik maken.
Het spreekt van zelf, dat alleen de af
gevaardigden reizen op kosten van hun
Kerk, en dat de andere Broeders reizen op
hun eigen kosten.
Het is altijd, maar vooral ditmaal zeer
noodig, dat elke Kerkeraad voor zich de
punten van het agendum (dat deze week
Woensdag verzonden is) behandele, voor
zoover dit hem mogelijk is. Wij vesti
gen de aandacht op punt 5, 10, 12, 13,
14, 15.
In een afzonderlijken brief, dien men
een instructie of ook lastbrief noemt,
schrijft dan de Kerkeraad duidelijk zijn
gevoelen over eene of andere zaak, en geeft
dien brief aan zijn afgevaardigden mede.
De Kerkeraad kan dan daarbij bepalen, dat
zijn afgevaardigden niet anders mogen
adviseeren of stemmen dan in dien last
brief staat, of ook dat zijn afgevaardigden
vrijheid hebben zich te voegen naar het
gevoelen van de meerderheid der vergaderde
kerken, ook al wijkt dat gevoelen af van
het in zijn lastbrief uitgedrukte.
Het spreekt van zelf dat men hierin
met wijsheid en voorzichtigheid dient te
werk te gaan.
Zulke lastbrieven zijn noodig. Immers de
Classe's-vergaderingen zijn geen samenkom
sten van ambtsdragers, maar van de
kerken, door hare Opzieners
samenkomende. De Classikale ver
gadering treedt dus niet in de plaats
der kerken, maar is de vergadering dei-
kerken zelf. Het is daar dus n i et
allereerst de vraag wat Broeder A of B
over eenige zaak denkt, maar wat d e
kerk voor wie hij komt er na ar
Gods Woord van denkt. De genomen
besluiten zijn dus besluiten der
kerken. De brieven, van die vergadering
uitgaande, zijn niet brieven van de personen
die er waren, nog minder van de beide
mannen die ze moeten teekenen, waar het
zijn brieven van de kerken, en die
kerken lieten er in zetten, wat zij oordeel
den dat er naar Gods Woord in
behoorde te staan.
Maar zal dit alles nu zoo zijn, dan zijn
die lastbrieven noodig. Dan mag geen Ker
keraad tot zijn afgevaardigden zeggen, nu,
gij kent nu wel ons gevoelen, wij laten
het nu aan U over om naar Uw beste
weten en kunnen aan de beraadslagingen
deel te nemen." Dat mag niet. Dat brengt
ons wear terug tot de hiërarchie, aan welke
wij door 's Heeren gunst pas ontkomen
zijn. Dat zet weêr de deur open voor de
dominé's-heerschappij, en zal oorzaak zijn,
dat de eene kerk over de andere gaat
heerschen.
Men gevoelt, dat het gezag en de kracht
dier besluiten en handelingen van zoo n
vergadering daarin ligt en daarin alleen,
dat men ze mag en moet houden voor
uitspraken van 's Heeren Woord en
's Heeren Kerk, tot zoolang het tegendeel
uit Gods Woord blijkt.
Daarom binden die uitspraken, en valt
onder de Kerkelijke vermaning of bestraf
fing al wie zich daaraan niet houdt,
zonder daarvoor voldoende redenen uit 's
Heeren Woord bij te brengen.
Exodus 14:15 ,.Toen zeide de
Heere tot. Mozes: Wat roept ij lot
Mij Zeg den kinderen Isruëls, dat zij
voorttrekken.
(Slot.)
Wij zagen het reeds hoe vreemd en on
uitvoerbaar het bevel des Heeren op 't
eerste vernemen ook schijnt, bij nadere
overweging is het alleszins gepast en
volkomen uitvoerbaar.
Volkomen uitvoerbaar. Niet voor den
mensch zonder God, evenmin voor een
ongeloovig of op zich zelf steunend Israël,
maar wel voor zulken, in wien Gods kracht
wordt volbracht, en voor wier aangezicht
de Heere optrekt.
Een innerlijke onzichtbare gesteldheid
en daad moet dan aan het uiterlijke doen
voorafgaan.
Het bevel herinnerde Israël, op die
goddelijke practicale manier, waarop de
Heere in den regel Zijn volk hieraan her
innert, dat het zijn roeping was om in
gehoorzaamheid 's Heeren knecht te zijn,
die door liefde gedrongen, moest passen
op het bevel dat uit Jehova's mond mocht
uitgaan, en die vaardig behoorde te zijn
om het te volbrengen.
Het herinnerde Israël dat het zijn roe
ping was, niet slechts in het dragen van
's Heeren merk- en veldteeken (de besnij
denis), niet alleen in het noemen van Zijn
naam (de belijdenis), maar vooral ook
door het doen van Zijn Woord,
Hem te eeren als Koning der Koningen.
Wel bezien bevat dit bevel dan ook een
heerlijke belofte, en had Israël daarover
dus geen reden om te morren, maar veel
eer om zich grootelijks te verblijden.
Immers als de Heere, de Almachtige,
de trouwe en liefderijke Jehova, die alle
dingen naar Zijn welbehagen regeert, tot
Z ij n volk zegttrek voort, dan is het
ook zeker dat er een weg is.
"Voor die het goed mochten verstaan
was dus dit bevel de belofteer zal
een weg van ontkoming zijn.
En de vervulling dezer belofte is zóó
zeker, dat de Heere zegt, niet meer roepen
als ware er geen weg of uitkomst, maar
voorttrekken.
Zij hadden geroepen als of zij reeds
weder in Farao's macht waren, en nu be
veelt de Heere voorttrekken." Dit ant
woord op d a t gebed bevat dus de duide
lijke belofte, dat de vijand tot hen niet
zou naken en hen niet zou kunnen deeren.
Zij hadden niets te vreezen, zij konden
zich volkomen veilig achten, want datgene,
wat den knecht (Israël) bond en tegen
hield, was voor zijn Heere (Jehova) noch
band noch muur.
Voor het hoorend oor en het opmerkend
harte was het door dit bevel duidelijk,
dat de Heere de belofte aan Zijn \olk
bevestigde, dat Hij zelf hun Helper en
Bewaarder zijn zou.
Mozes had het zoo terecht gezegd
Vreest niet, staat vast, en ziet het heil
des Heeren, dat Hij heden aan ulieden
doen zal!" èn »de Heere zal voor ulieden
strijden, en gij zult stil zijn."
Zij zouden de heerlijkheid des Heeren
zien, want Hij zou zich openbaren in Zijn
macht en wijsheid, in Zijn trouw en genade.
Het zou op nieuw worden aanschouwd,
dat Jehova was de Schepper en Regeerder
van al het geschapene, de VerbondsGod
Israëls en aan Wien ook de machtigste
Koningen en grootste volken onderworpen
waren.
Neen, het Schriftwoord dat wij beschou
wen, bevat geen hard en onuitvoerbaar
bevel, maar een liefelijke uitnoodiging des
Heeren aan Zijn volk, om Hem in deze
zaak nu eens te beproeven in Zijn trouwe
liefde en goddelijke macht. Te beproeven,
niet door in 1 ij d e 1 ij k niets
doen en stil zitten te wachten op
wat de Heere doen zou, maar door g e-
hoorzaam voort te trekk en, en
voorttrekkende uit te zien naar en te
wachten op den Heere.
OMochten dit 's Heeren uitgeleide
Kerken met al Gods volk en knechten in
deze dagen recht verstaan èn betrachten.
Ook wij zouden dan een weg vinden
door zee en woestijn en rivieren. Ook nu
nog zou de Heere ons bij 't leven houden
zonder akkers en zonder wijngaarden en
zonder waterputten. Ook nu nog zou de
Heere voor Zijn volk strijden, en het zou
zonder zwaard toch volkomen overwinnen.
En het is wel duidelijk en klaar, de
Heere zou dat niet doen om onze
gehoorzaamheid. Neen 's Heeren
beloften en daden zijn geen betaling voor
ons gelooven en gehoorzamen. Zoo wij
gelooven en gehoorzaam zijn, dan slaan
wij slechts den weg der middelen in, die
ons van den Heere bevolen en aanbevolen
is. Wij brengen daardoor den Heere niets
aan, want het een noch het ander kan bij
ons zijn, zoo Hij het niet werkt.
Wat staat ons dus te doen, nu de Heere
ook ons gedurig tot voorttrekken, tot ge
loof en bekeering roept? Wel, niet ge
reformeerd te praten, maar gereformeerd
te doen, d. i. van den Heiligen Geest be-
geeren, dat Hij zijn ambt aan ons en in
ons volbrenge, door geloof en bekeering
in ons te werken.
Immers indien het volk niet ongeloovig
rondom zich ziet, maar geloovig opwaarts
mag zien, dan kan het zelfs aan de Roode
zee, dan kunnen wij in de engste engte nog
blijde en zonder vreeze zijn, want dan
zien wij, dat wij met God, met onzen
trouwen en Almachtigen Jehova trekken.
Dan zullen ook wij niet roepen als de
genen, die geen hope meer hebben, maar
dan zal het geloof door de liefde kracht
dadig werkzaam, ons in gehoorzaamheid
doen trekken in 's Heeren wegen, naar
's Heeren Woord.
Er zullen dan ook nu nog op den weg
naar Kanaan wel vele voor ons onover
komelijke en ondoorkomelijke moeilijk
heden en bezwaren zich opdoen, maar de
Heere is de onveranderlijke en voor Hem,