hij ieder bevel eene belofte gevoegd beeft,
door welke de vervulling daarvan wordt mo
gelijk gemaakt. De zuivere kwestie staat ook
in deze zaak aldus wie is u het hoogste
goed, en wien hebt gij als het hoogste
goed lief God of het schepsel, zoodat gij
als het moet voor die hoogste alle mindere
missen kunt Doch zóó stelt ons hart de
zaak nimmer. Integendeel het poogt ons
met tal van redenen te betuigen, dat de
Heere gewis Zijn rechten heeft, maar dat
het schepsel die ook heeft, en dat men
de tegenstelling niet zóó scherp moet nemen.
Bij dien tegenstand van het eigen hart
voegt zich dan nog de tegenwerking der
zonde in het hart van vrouw en kind en
dienstboden, van familie en vrienden. Ge
heel de inrichting onzer maatschappij verzet
zich mede tegen zulk een huisgezin. Immers
die maatschappij is tegenwoordig beheerscht
door de zucht naar genot. Te genieten van
de begeerlijkheden des vleesches, het aan
zien der oogen, de grootschheid des levens,
dat is het streven van bijna elk lid dezer
maatschappij, en men tracht alles en een
ieder daaraan dienstbaar te maken. En
nu zijn wij met ons huis op allerlei wijze
aan die maatschappij verbonden.
Een huis, dat den Heere vreest, veroor
deelt zoon maatschappij, en daarom kan
strijd niet uitblijven. Te minder, aangezien
die maatschappij zóó niet zou zijn, als het
hart van elk mensch niet ook alzoo ware.
Wat ernstig verzet komt er ook van de
zijde onzer scholen en der wetenschap. Im
mers onze toongevende scholen en de ge
zaghebbende wetenschap, dat zijn de van
staatswege bezoldigde en op allerlei wijze
"bevoorrechte, zijn eenvoudig heidensch ge
worden. Zij erkennen niet meer Gods be
staan, noch Zijn recht, noch Zijn wereld
bestuur Zij nemen niet eens meer de
moeite om die te ontkennen of te bestrijden,
maar leven eenvoudig alsof God er niet
is. Zij erkennen nog wel iets hoogers, maar
met clen God-des Bijbels hebben zij afge
daan. En of nu al menig lager en hooger
onderwijzer persoonlij k anders denkt
en weet of minder anders belijdt, dit ver
andert aan dit ontzettende feit niets,
aangezien zijn personeele over
tuiging en belijdenis naast zijn
onderwijs staat en niet het begin
sel er van is. Hoogstens kan dat perso
neele, de doorwerking van die heiden-
sche wetenschap en scholen wat belem
meren maar niet afdoende keeren en
opheffen.
Vooral de vaders uit hoogere standen
die nog hun huis in de vreeze des Heeren
wenschen te regeeren, maken met den
schrikkelijken tegenstand van school en
wetenschap kennis.
Bij al het genoemde komt dan nog, dat
zoo menige betrekking, zoo menig beroep
zich thans verzet tegen een huis dat den
Heere dient. Om maar iets te noemen, wie
rekent tegenwoordig nog ernstig met den
dag des Heeren Het schepsel eischt alles
voor zich, zoodat er voor den Heere en
Zijn dienst bijna of in 't geheel geen plaats
meer is. Voor hoevelen neemt de dage-
lijksche arbeid zoo geheel allen tijd en
alle krachten in, dat er geen oogenblik meer
overblijft om met ernst aan het besturen
van zijn huis, aan 't bestrijden der huise
lijke zonden, aan de onderwijzing en op
voeding van de leden des gezins zich te.
wijden. Daarbij komt nog dat al meer en
meer de leden des gezins, vooral in onze
steden, hun arbeid moeten verrichten in
een omgeving, waar lichtzinnigheid en
zedeloosheid al schaamteloozer het woord
voeren.
Geen huisvader, die zegt den Heere en
Zijn Woord lief te hebben, moest dan ook
gedoogen, dat zijn kind den dag des Hee
ren in anderer dienst zou schenden. Hij
moest niet toestaan dat de vraag naar brood
en kleêren alles beheerscht en ten slotte
met opzijzetting van Gods Wet en getui
genis den doorslag geeft.
Dien dag moest hij zich door niets laten
rooven. Dan hoort hij bij zijn gezin en
zijn gezin bij hem. Hij behoort dan de
vraagbaak en de raadgever der zijnen te
wezen. Ontzettend is de schuld van den
huisvader, die ook dien dag aan zijn gezin
ontsteelt en met verwaarloozing van zijn
roepingzondagschool gaat houden, of als
ongeroepen ziekentrooster optreedt, of met
zijn vrome vrienden zich zelf zalft, terwijl
hij vrouw en kind aan zich zelf overlaat.
O, hoeveel kon wellicht nog anders
worden, indien de vaders de hoofden der
gezinnen, het met hun Bijbel, hun rustdag,
hun kerk eens ernstig gingen meenen.
Indien zij eens ophielden met hun tijd te
verbeuzelen in het kibbelen over inoeielijke
leerstukken en zwaar te verklaren schrift
plaatsen, en eens wat meer met ter
daad in hun huis toonden, dat de dienst
des Heeren goed 'eïi lieflijk en zalig is.
Is er veel dat zich tegen de volvoering
van' Jozua's keuze en besluit verzet, er is
nog veel meer dat die vervulling mogelijk
maakt.
Zulk een huis toch is den Heere wei
beha g e 1 ij k, en wat mag niet verwacht
worden, wat zou onmogelijk zijn, indien
de Heere Zijn welbehagen in ons en ons
huis vindt, en Zijn welbehagen betoonen
wil.
De Heere heeft beloofd dat Hij Zijn
Naam in zulk een huis zetten wil, d. i.
dat Hij daar zelf wil wonen.
In het huis des rechtvaardigen zal een
groote schat zijn, ja dat huis zal bestaan.
De beloften des Heeren zijn aan zulk een
huis toegezegd.
Zulk een huis is een zegen voor de
maatschappij en voor de kerk.
Onze kerk zou niet zoo tuchteloos en
bandeloos geraakt zijn indien er wat meer
zulke huisgezinnen waren.
Wij zouden als volk niet met zoo
groote vaart onzen ondergang te gemoet
snellen, indien er nog wat meer van die huis
gezinnen waren. Wij zouden dan niet
recht en gerechtigheid en waarheid zoo
zeer onder ons zien struikelen en vallen.
Het gezag dat er in de gestelde machten
is, doch dat nu steeds minder door de
machthebbers zelf wordt gekend en dooi
de onderdanen steeds minder wordt erkend,
en dat altijd meer door kracht wordt ver
vangen, zou weer gekend en erkend wor
den, indien er weer \ele zulke huisgezinnen
mochten gevonden worden.
Alleen door zulk een huisgezin kan wor
den overwonnen en geweerd, wat met
geen politiewetten noch met politiemannen
is te stuiten of te keeren.
Zulk een huisgezin kan zijn wat de
Heere wil dat het zijn zal, een voorpor
taal voor den hemel,
Dit is ten slotte wel duidelijk, dat het
voor alle kerkleden onafwijsbare
roeping is zulk een huisgezin te heb
ben, maar dat het alleen den wedergebo
rene door den Geest en het Woord des
Heeren Heeren door Gods genade mogelijk
zal zijn er toe te geraken.
Zulk een huis te hebben is weggelegd
voor hen, die waarlijk moeten
en waarlijk niet kunnen en
die daarom in waarheid in e335
door Christus Jezus zoeken,
wat zij in en door zich zelf
niet kunnen.
Lezer, hoe staat het met uw huis, is
het den Heere welbehagelijk
kseis.
Uit de Ltrechtsche Kerkbode nemen wij
gaarne het onderstaande over
GEESTELIJKE OF VLEESOÏÏELIJKE WAPENEN?
Toen bij de gevangenneming van den
Heere Christus Simon Petrus het zwaard
trok, om den Heiland te verdedigen, sprak
de mond der waarheid: Keer uw zwaard
weder in zijne plaats, want allen die het
zwaard nemen, zullen door het zwaard
vergaan."
Deze ernstige bestraffing mag bij de
strijdende Kerke Christi niet in vergetel
heid komen, maar moet haar telkens, als
het Woord haars Heeren, nadrukkelijk
worden herinnerd.
Hoe lichtelijk worden de hartstochten
gaande gemaakt en prikkelen inde onreine
opwellingen des harten tot vleeschelijke
tegenstand.
O, als er gestreden wordtals men u
met vleeschelijke wapenen bekampt, dan
ligt het immers in uwe zondige natuur,
om met die zelfde wapenen den tegenstan
der te weerstaan.
Dit zondig bedrijf nu, mag in Gods
Kerke, niet alleen niet worden geduld,
maar het moet weerstaan, weerstaan met
alle macht.
Of zoudt ge in ernst meenen, dat gij
nog 's Heeren zegen kunt afsmeeken, over
een strijd, die niet is naar den Woorde
Gods?
Zijt ge nog zoo verdwaasd, dat ge Jezus
koningrijk met het zwaard zoudt willen
verdedigen Heeft niet de Heere door den
mond van zijnen H. Apostel u gezegd
»Want de wapenen van onzen krijg zijn
niet vleeschelijk (2 Cor. 10 4).
Neen, niet vleeschelijk mag de strijd
zijn, die thans in de Kerken op het erf
onzer vaderen wordt gestreden.
Wilt ge u toch in den strijd van de
wapenen der wereld bedienen ge kunt
dan 's Heeren oordeel niet ontgaanook
gij komt dan om.
Nu weet ik wel, dat men in onze dagen