Schrijver schijnt ook te vergeten dat
teksten aanhalen nog wat anders
is dan me t G-ods Woord bewijzen,
en ook wat anders dan b e 1 ij d e n. Het
eerste vinden wij hier en daar in 't boekje,
maar waar is 't andere
Hij zegt, 't is geen hiërarchie, het
genootschap. Want er zijn geen priesters
die de kerk regeeren, en ook geen ver
schil in rang onder de dominees.
Deze redeneering is niet van den schrij
ver uitgevonden, zij is algemeen onder de
predikanten van 't genootschap. Weet
gij Lezer, wat wij er bij dachten
Electriciteit beteekent barnsteenachtigheid,.
Wat zoudt gij zeggen van het volgende.
Iemand leest in een boek dat de bliksem
ontstaat door electriciteit (barnsteenachtig
heid) in de wolken. Dat is een leugen
zegt die lezer, want ik heb nog nooit
barnsteen in de wolken gezien, en er valt
wel regen of hagel maar nooit barnsteen
uit. Zoo kan men ook zeggen, dat men
niet moet spreken van barnsteenachtig (of
electrisch) licht, aangezien er noch in
't licht, noch in de lichtmachine een snip
pertje barnsteen is te vinden. Laat de
schrijver eens aantoonen, dat de dominee
in 't besturen van 't Genootschap niet erger
hiërarch is, dan eenig pastoor in de roomsche
kerk. Laat hij eens aantoonen, dat in het
genootschap de besturen niet het een hooger
in rang is dan het andere. Met het oog
op art. 4, en 12, en 13, en 14, en 61 en
62 enz. zou men dit nog al zoo zeggen
Daar wordt gesproken o. a. van een be
stuur in opklim menden rang." Voorwaar
die het zien wil, heeft het laatste jaar
de bewijzen maar voor 't grijpen dat het
genootschap een hiërarchie van dominees
en besturen is. Een hiërarchie van de erg
ste soort wijl zij niet aan de reglementen
maar slechts aan willekeur en hartstocht
gebonden blijken, en de zoogenaamde von
nissen van 1887 daar zijn, om te doen zien,
dat men met die reglementen omspringt
als een kind met haar ledepop.
En hiermede kunnen wij wel van dit
boekje afstappen. Wij blijven wachten op
een begin van weerlegging van al wat
door de ambtsdragers der Ned. Gereform.
Kerken is geschreven.
HerkelijUe UojricSxtesi.
Ook te Hardenberg heeft de ker-
keraad ingezien dat, volgens Gods Woord
en naar de geschiedenis der Kerk en naar
het gereformeerde kerkrecht, de Nederd.
Gereform. Kerk van Hardenberg niet
langer in gemeenschap met en in gebon
denheid aan het Nederduitsch Hervormde
Kerkgenootschap mocht blijven voortleven.
Daarom heeft hij in eene volkomene
wettige vergadering wettiglijk het besluit
genomen om die kerk van dat genootschap
los te maken, de reglementen en besturen
van dit genootschap buiten zijn kerk te
zetten, en weer in werking te laten tre
den de oude Kerkenorde en te herstellen
het vroegere Kerkverband.
De Kerkorde en dat Kerkverband toch
waren in 1816 wel door den sterken arm
op zij gezet maar zijn nog nimmer op
kerkelijk wettige wijze afge-
schaft.
Toen kerkvoogden dit besluit van den
Kerkeraad officieel medegedeeld werd,
hebben zij besloten om deze daad van
hun kerkeraad niet te beoordeelen, en
eenvoudig de kerk voor de godsdienstoe
feningen open te stellen, en af te wachten
wat de burgerlijke rechter ingeval eener
procedure zou uitspreken.
Wij zouden wel eens willen zien, wat
door een of ander rechtsgeleerde is in te
brengen op grond van ons Wetboek.
Zoodra nu een kerkeraad de gemeente
heeft losgemaakt van het Genootschap,
ontstaan er enkele vragen. Bijv. men kan
vragen, of een kerkeraad het recht heeft
dit te doen Men kan ook vragen,
aan wie behoort het kerkelijk goed Of
ook, wie bezit het kerkelijk goed enz.
Vooral over deze laatste vragen loopt het
nog al eens. De besturen en de leden
of vrienden van het Genootschap zeggen,
dat een kerkvoogdij als die te Hardenberg
bijv. ,,te kwader trouw" bezit. Dit is een
uitdrukking, waarmede bedoeld wordt door
ons wetboek, dat de bezitter kennis draagt
dat de zaak, welke hij bezit, aan hem
niet in eigendom behoort.
Nu zegt ons wetboek„de goede trouw
van den bezitter wordt steeds vooronder
steld hij die kwade trouw beweertmoet
dezelve bewijzen(1)
Indien dus iemand bijv. te Serooskerke
of te Hardenberg meent, dat kerkvoogden
iets bezitten, wat zij wel weten dat hun
niet toekomt, dan zijn er uitnemende rech
ters in Nederland tot wie hij gaan kan,
om te bewijzen, dat die kerkvoogden
dit niet mogen bezitten, en dan zullen
die rechters zulke klagers recht doen
overeenkomstig ons beschre
ven recht.
Men heeft hierop echter wat anders ge
vonden. Die weg van rechten schijnt min
der gewenscht. Op sommige plaatsen voert
men een troep menschen dronken, en door
middel van die geweld werkende en drei
gende beschonkenen jaagt men de bezit
ters uit hun bezit, en stelt er zich zelf in.
Elders gaat men een plechtige overeen
komst aan, dat men de betwiste gebou
wen van beide zijden ongebruikt zal laten,
totdat de rechter zal hebben uitgemaakt,
wien zij behooren. Doch op 't onver
wachtst komen de vrienden van 't genoot
schap en pakken de gebouwen in. Nog
elders sluit men de menschen zoolang in
hunne bezitting op, totdat zij van uitput
ting die moeten verlaten, en stelt zich
zoo in 't bezit, zich natuurlijk vast over
tuigd houdende, dat men nu iets bezit,
dat den aldus bezittende toekomt.
Dit laatste doet men onder het gelach
van hen, die niet noodig moesten hebben
er aan herinnerd te worden door een ge
wezen rechter, dat ons Strafwetboek tegen
zulk een daad zware straffen bedreigt.
Misschien bedoelde die rechtsgeleerde wel
wat in 't Wetboek van Strafrecht Boek
III Titel II ergens te lezen staat. In Har
denberg heeft men weer een andere ma
nier. Een wethouder vordert den torensleu-
(1) Wij cursiveeren.
tel op, opc ;t den toren, en klimt er met
den dokter en nog eenige vrienden van
het genootschap in van daar komen zij
op de gaanderij der kerk, en laten aan
een touw enkele vrienden in de kerk zak
ken, deze breken dan de welgesloten deu
ren open en laten de buitenstaande vrien
den in. Als nu kerkvoogden komen,
worden zij door die binnengedrongen bende
zóó dreigend ontvangen, dat kerkvoogden
wel begrijpen, dat er dien middag (het
was oudejaarsdag) geen godsdienstoefening
zijn kan.
Yerdèr luiden de ingedrongenen de klok,
gaan op het orgel spelen, en hoewel er
geen predikant, noch eenig voorganger is,
roepen toch de politiedienaren „stilte, het
is godsdienst."
Zóó hebben wethouder en dokter en
vrienden zich in het bezit gesteld van de
goederen der gemeente.^
Nu meenden onze Broeders te Harden
berg, dat zij naar den Burgemeester als
hoofd der politie moesten om in hun be
zit te worden gehandhaafd of hersteld.
Misschien hebben zij toen gedacht aan
art. 604 van ons Burgerlijk Wetboek.
Hadden die kerkvoogden maar gedacht
aan wat zij in de couranten gelezen heb
ben, zij zouden zich hebben voorgesteld,
dat die gang vergeefsch zou zijn. De
burgemeester antwoordde dan ook „ik heb
mijne instructies."
Wil dus nu de gemeente van Harden
berg haar kerk gebruiken, dan zal zij óf
moeten erkennen het bezit te goeder
trouw van die indringers, óf zij kan er
een proces om beginnen.
Er is een anti-revolutionair kamer
lid dat, als wij ons niet vergissen, do
rechtsopvattingen van de Gereformeerde
Kerken, welke thans doleeren, heel gek
en onhoudbaar, vindt.
Nu, als de mannen die bovenbedoelde
daden doen of goedkeuren de juiste rechts
opvatting', volgen, ja, dan vergissen zich
de doleerende gereformeerden zeker heel
erg, wantjverbeeld u, Lezer, die doleeren-
den vragen met 't oog op bovengemelde
dingendoe mij recht tegen mijn
wederpartijder."
Zulke daden geschieden ten behoeve van
het Nederlj Herv. Genootschap, en dit
doet niets om te doen zien, dat zulk een
hulp en zulke helpers zijn afkeer wekken,
integendeel, het aanvaardt dit alles dank
baar, naar het schijnt.
Dit voordeel heeft dat alles, dat ons ge
reformeerde volk de oogen opengaan door
geheel het land, zoodat bijna week aan
week het aantal uitgetreden en ontkomen
kerken vermeerdert.
De tegenstanders denken dit alles wel
ten kwade over ons, doch het schijnt dat
de Heere dit ten goede over ons denkt.
Laat dit alles ons ontdekken aan onze
schuld voor God en voor Zijn kerken, en
ons leiden tot verootmoediging over jaren
lange ontrouw en traagheid Jen lauwheid,
waarvan dit alles mede de vruchten zijn.
Te Nijkerk a'd Yeluwe is een Diaken
zoogenaamd afgezet door de Besturen van
het Genootschap n i e t omdat hij »mede-