neemt tot de kennis der verlossing hen leidende, zou hij den Heere een volk be reiden, dat op Zijn komst toegerust was, en bij hetwelk de weg gebaand en de deur geopend was. Men zou zoo denken, dat Zacharias bij het hooren van deze Woorden Gods, bij het vernemen van dezen nu geopenbaarden raad des Heeren, van blijdschap voor den Heere zou hebben gehuppeld of in dank bare aanbidding den naam des Heeren hebben groot gemaakt. Maar neen, zijn eenig antwoord is eene vraag en eene bedenking, die voortkomen uit ongeloovige vleeschelijke overlegging en berekening. Achwat is het hier bij zóóveel licht toch nog duistere nacht, wat is hier bij zóó rijke gave Gods nog akelige armoede, wat is hier bij zóóveel gewilligheid van de zijde des Heeren, een onwil bij den priester. Indien wij bedenken, dat die priester hier voor dat reukaltaar niet bezig is in zijn eigen zaak, maar in de zaken, die ter ver zoening des volks bij den Heere te doen waren, dan wordt ons duidelijk, dat de Voorlooper reeds overkomt wat naar Joh. 1:11 zijn na hem komenden Koning overkomen zou, n.l. dat hij door de zijnen niet aangenomen worden zou. - Wat treurige tegenstelling is hier tus- schen deze beide knechten des Heeren. Die Gabriël zalig en heerlijk zijnde in den dienst des Heeren bij Zijn volk, en deze gezalfde priester ook geroepen tot des Heeren dienst bij zijn volk en tot de overbrenging van zoo heerlijk en zalig eene boodschap, doch neerliggende in en gebonden door het vleesch. De priester bidt bij het reukaltaar, van waar des volks gebeden als reukwerk tot den Heere zouden opstijgen, en zie als nu de Heere antwoordt op zoo heerlijke wijze, met een zóó alles omvattend antwoord, dan is het eenige, wat op deze ontdekking Zijner vrije genade en onkreukbare trouw Hem van Zijn priester geantwoord wordt een vleeschelijke bedenking en ongeloovige vraag. En zóó is Zacharias de getrouwe afbeelding van het daar buiten in biddende houding staande volk. Hoe kan eene onvruchtbare baren? Zal een boom, wiens bladeren reeds door ou derdom verwelken en afvallen,nog beginnen vrucht te dragen Neen, de tijd is voorbij dat deze woorden des Engels kunnen ge schieden. He't is de tijd niet. Ziedaar de aloude bedenking waarmede ongeloof en vleeschelijk overleg den Heere afwijzen, hoe duidelijk en klaar Zijn Woord ook zij. Doch in deze gestalte is hij Gode dan ook niet behagelijk. Zonder geloof toch is het onmogelijk Gode te behagen. Hij berooft zich zelf van de blijdschap in God. De Heere kan nu niet anders dan door kastijding Zijn eere van hem nemen. Het is in dezen priester wel duidelijk, dat, als de Heere niet geheel zijn werk alleen doet, de eerste en de laatste is, er dan uit dit onvruchtbaar en verstorven volk nimmer een Nazireêr zal geboren worden, en toch heeft de Heere daartoe Zijn volk verwekt. Vergeten wij nu echter niet te bedenken, dat, al ontbreekt in deze ure Zacharias de macht en de daad des geloofs, en al staat hij daar in een ongeloofsgestalte, hij noch tans een geloovige bleef. Dat iszijn geestelijke staat vervalt daardoor niet. Al ligt de kerk van Israël nog zoo diep gezonken in allerlei zonden en banden en ongeloofsgestalten, zij houdt niet op de kerk, het koninklijk priesterlijk volk des Heeren te zijn. De Heere toont ook jegens Zijn gezalf den priester, jegens Zijn gunstgenoot Zijne gerechtigheid. Indien zij overtreden, in dien hun houding tegen Hem verandert, indien zij onrecht doen, dan b 1 ij f t Hij dezelfde, Zijn verbond wordt niet verbroken, Zijn Woord verandert niet, maar Hij toont hun Zijn recht, en handhaaft het aan hen in rechtvaardige kastijdingen. De vervulling Zijner beloften wordt hier door echter niet vertraagd. H ij heeft voorzien, daar Hij weet wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde, dat wij stof zijn. Alleen de onveranderlijke trouwe Gods is de vastheid zijner beloften en de gewisheid harer vervulling. In haar alleen is de veiligheid voor het volk. Dit blijkt duidelijk uit Gabriels woorden, vs. 22 en 29. Mij dunkt, Lezer, indien gij met aan dacht hebt gelezen en overwogen, wat wij in ons vorige nummer en nu zoo aan elkander deden opmerken omtrent dit deel van Gods Woord, dan hebt gij telkens gedacht aan uw kerk en persoon, en ver gelijkingen gemaakt tusschen toen en thans. Wat is er treffende overeenkomst tusschen toestanden en personen van toen en thans. Wat opvallende gelijkenis is er tusschen de kerk en hare opzieners van toen en thans. Mogen wij nu ook spreken van een heerlijk licht dat opging, van troostrijke beloften ons van den Heere geschonken? Mag er ook onder ons blijdschap zijn over de bemoeienissen van 's Heeren voor komende genade Is ook tot uw hart tot uw kerk de ijverende voorlooper uit gegaan, die door de prediking van weten evangelie den weg baant en plaats be reidt voor den komenden Tempelheer Welke is nu uw toestand, uw houding uw woord, broeder of zuster bij het licht en het Woord dat de Heere schonk? Zult gij door ongeloof en vleeschelijke gezindheid den Heere willen dwingen (menschelijker wijze gesproken) om u nog zwaarder te kastijden en nog dieper te vernederen, of moogt gij behooren tot het lieflijk gezelschap, dat ons in v s. 40 56 van Lu kas 1 beschreven wordt? Ziedaar ernstige vragen, welker beant woording gij niet kunt weigeren. Geve de Heere, dat uw antwoord niet dat van Zacharias maar dat van Maria (L u k a s 138) moge gelijken. Kerkelijke Beriohteu. Woensdag 14 dezer vergaderden wederom de Kerken der tijdelijk gecombineerde Classis Zeeland. Al was het slechts eene maand geleden, dat wij het laatst samen waren, toch was er meer arbeid dan wij afkonden. Als voorz. van den saamroependen ker- keraad van Middelburg, opende Ds. Klaar hamer de vergadering op de gebruikelijke wijze, daarbij voorlezende Ezechiël 37. Tegenwoordig waren de afgevaardigden uit de Kerken van Middelburg, Vlissingen, Koudekerke, Serooskerke, Gapinge, Vrou wepolder, Terneuzen en St. Maartensdijk, benevens 2 Broederen uit de Kerk van St. Laurens. Die van Poortvliet waren met kennisgeving afwezig. In 't geheel werd de vergadering bijge woond door 14 ambtsdragers met keurstem men en 13 zonder keurstemmen. De afgevaardigden uit een der Kerken konden geen keurstemmen uitbrengen, aan gezien zij zonder credentiebrief verschenen waren, en dat wel tengevolge van een on- geoorloofden toestand in hun Kerkeraad. Bij de keuze van praeses, scriba en as sessoren kon met blijdschap de verwach ting worden uitgesproken, dat er op eene volgende Classis-vergadering D. V. waar lijk eene verkiezing van een voorz. zal kunnen plaats hebben, aangezien door de komst van Ds. Wolf te Axel er dan 2 Dienaren des Woords zullen zijn. Uit de antwoorden op de vragen, bij art. 41 der Kerkenorde aangewezen, bleek, dat de reformatie in onze vrijgemaakte Kerken begint door te werken. Vooral werd aangedrongen op het behandelen der gees telijke belangen en behoeften der Kerk in de vergaderingen van den Kerkeraad, en op het acht hebben op de schapen der kudde door de gestelde opzieners. Voor de armen en ellendigen, voor weduwen en wezen moet veelmeer nog bij Diakenen raad e n troost en s t e u n te vin den zijn. Bij het behandelen der gravamina sprak de Classis als haar stellig gevoelen uit, dat het ambt van Ouderling niet mag vervuld worden door leden der Kerk, die eene bediening vervullen welke medebrengt het doen van broodarbeid (zesdaagschen arbeid) op den dag des Heeren. Op de vraag of men zulke kerkleden dan ook niet van de Sacramenten moest afhouden, moest naar het gevoelen der Classis geantwoord, dat men elk geval afzonderlijk diende te behandelen, en dat wel onderscheiden moet worden tusschen hen, die al zuchtende en bezwaard zijnde over de overtreding van 's Heeren Woord en rechten, en roepende om verlossing uit zulke banden, zoo'n arbeid doen, en hen, die zonder bezwaar zoodanige bedieningen of betrekkingen vervullen. Ditmaal kon ook eene verdeeling ran consulentschappen plaats hebben. Zij is aldus, dat de beide Kerken over de Schelde (indien het althans te Axel tot reformatie komt) voor rekening van Ds. Wolf komen, en de Kerken aan deze zijde der Schelde voor rekening van Ds. Klaarhamer blijven. De lastige en vaak zoo woelige Schelde maakt deze verdeeling noodzakelijk. Besloten werd, dat zoo mogelijk in de maand Februari des volgenden jaars, zoo de Heere wil in alle Kerken het H. Avond-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1887 | | pagina 2