a 35 a a, land van de schaduw des doods over dezelve zal een licht schijnen". J e s. 9 1. Ziedaar de troostelijke waarheid welke komt tot zulken, wien die duisternis tot schuld en droefheid en tot een oorzaak van roepen tot den Heere is geworden. Deze zelfde waarheid wordt ons ook voorgehouden in het deel geschiedenis van den man, wiens naam hierboven staat, en dat ons in de aangegeven tekstwoorden wordt medegedeeld. Overdenken wij dit kortelijk. Wat waren het donkere dagen voor het volk en de Kerk des Heeren ten tijde van Zacharias en Elizabeth. De Schrift beschrijft ze ons in die wei nige maar Yeel zeggende woorden In de dagen van Herodes, den koning van Juda". Het verbondsvolk zuchtte onder de overheersching van de onbesnedenen. De Heere had zijn volk overgegeven tot ver treding aan de heidenen. Juda had een koning. Doch welk een? Niet naar de ordeningen des Heeren, niet naar de vrije keuze des volks, maar naar den wil van den overheerschenden Romein zat een Herodes, een Edomiet, een telg dus van dat volk dat de Heere naar Ps. 60 10 verworpen en aan David ter ver treding overgegeven had, op den troon. De scepter was dus van Juda aan het wijken, en de Wetgever scheen van tusschen zijne voeten te zullen weggaan. EnEdom had niet alleen het juk zijns broeders (Genesis 27 40, vergel. 2 S a m. 8 14) zich van den hals afgerukt (2 Konin gen 8 20, 22) maar nu zelfs zijn juk op Jakobs hals gelegd. Bij dit alles werd Israël jammerlijk ver deeld en verscheurd door allerlei twisten en partijschappen. Er was een machtige partij van eigengerechtige en zelfgenoeg zame Farizeën, wien geen middel te slecht was, indien het hun macht en invloed in Kerk en Staat maar kon steunen tegen over hen stond een niet minder machtige partij Sadduceëen, die in ongebonden zinge not en werelddienst heil zochten. Beide partijen deden het hunne om de Kerk te verwoesten en het volk zedelijk en godsdienstig te vermoorden. Ja, zoo diep zonk Juda, dat er een partij van Herodes, de Herodianen, gevonden werd. En waar waren zij nu, die nog vast hielden aan den God der vaderen, die in den dienst des Heeren nog wakende werden gevonden, wier lust nog was in de rech ten en inzettingen des Heeren te wandelen Ach, hoe klein en hoe onaanzienlijk was hun aantal. Wat herders, een paar Naza- reners, een enkele priester en diens vrouw, een afgeleefde Simeon en Hanna. Zie daar het gekende overblijfsel dat zelfs toen niet ontbrak. Wat moet het voor dien Zacharias ge weest zijn, met zulk een Kerk op te gaan naar het huis des Heeren. Het huis des Heeren, ach, was het dit nog wel Het heiligdom schitterde wel uitwendig van marmer en goud priesters en offers waren wel velen, doch waren niet die pries ters meestal goddeloozen, makende Gods geboden krachteloos door hunne mensche- lijke voorschriften, verduisterende de waar heid Gods door valsche leeringen Waren zij het niet, die het van kennis ontbloote volk opaten alsof zij brood aten En dan, hoe ledig was dat heiligdom, im mers daar binnen stond niet meer de arke des verbonds, daar sprak niet meer de Heere door de tafelen der wet, die verdwe nen warenhet verzoendeksel werd niet meer gevonden, de Schechina, d. i. de heilige tegenwoordigheid des Heeren werd er gemist, geen staf die gebloeid had, geen gouden mannakruikje legden meer getui genis af van den rijkdom en onverander lijkheid der verkiezende liefde van Jehova. Het was nog de tent der getuigenis, maar 's Konings stem klonk niet meer in het geklank der bazuinen, het was nog de tent der samenkomst, maar de Tempelheer was van Zijn volk geweken. Wat dunkt u, Lezer, waren zij niet schrikkelijk donker, die dagen van Zacha rias en Elisabeth, wandelde het volk toen niet in diepe duisternis Ziet gij in dat alles niet het bij toeneming gelijkend beeld van eigen tijd en Kerk Is d i e tempel te midden van dat volk niet het beeld van uw hart, o, onbekeerde ziel Ontruste en bekommerde en be droefde voor den Heere, die gebogen gaat en verschrikt wordt onder het schrikkelijk en schuldig ledig en duister binnen en rondom u, lees eens met aandacht Maleachi 3:1, en overweeg biddend, wat Gabriël tot Zacharias sprak. Welk een heerlijk licht kwam daar met dien Gabriël, den voor God staande, den gezondene des Heeren, in die duistere plaats afdalen. Zoo hield de Efeere zich dan wel verborgen, maar toch was Zijn oog op Zijn erfdeel. Zoo werd de getui genis des Heeren dan wel niet gehoord, maar waren de gedachten Zijns harten toch nog vrede over Jacob. Zoo had dan Israël zich wel omringd met duisternis en wolken van ongeloof en vleeschelijke ge zindheid en werelddienst, zoodat zij op den middag naar den wand tastten als blinden (Jes. 59 916), doch de Heere wist die wolken te scheuren en het licht te doen doorbreken. Aan de rechterzijde van het reuk altaar. Geen oordeelen, geen billijk doem- vonnis, kwam Gabriël in dien tempel over dat volk brengen, maar gaven uit de rechterhand des Heeren had hij aan te bieden. Israël was nog het Bondsvolk, wijl Jehova nog de BondsGod bleef. »En gij zult zijn naam heeten J o h a n- nes." Lezer, doe uw oogen open, indien gij kunt, of bid dat de Heere ze ontslui- te, want het licht gaat op in duistere plaatsen. Immers de Heere laat prediken, dat Hij genade geeft. (Johannes beteekentJehova geeft genade.) Welk eene prediking aan die plaats, waar de wet door het vleesch krachteloos bleek om het volk het leven te geven, waar het scheen, alsof het goede het volk de dood was geworden, waar niet anders dan de vloek der wet kon verwacht worden, waar alles rijp werd voor de oordeelen des Hee ren, waar de zonde bovenmate was gewor den, zondigende door het gebod, werkende het volk door het goede den dood. Naar recht is voor het volk alles verloren, de duisternis en banden des doods overweldigden den machtelooze, en zie daar breekt Gods genade door. Een Nazireër zal geboren worden. De N azireër is het heerlijkste teeken, dat de Heere in Israël opricht van het verbond der genade en des levens tusschen Hem en Abraham met zijn zaad. Niet dus om Israëls wil maar om Zijns verbonds wil, d. i. om Zijns zelfs wil, om Zijns grooten Naams wil, zal Hij genade openbaren en geven. Er is nog een over blijfsel dat Hem als een Nazireër dienen zal, heilig en gewillig. Neen, niet eeuwig zal Zijn volk Lo-Ammi en Lo-Ruchama heeten (H o s e a 1 69), maar H o s e a 2 22 zou heerlijke, troostvolle, rijke waarheid worden, In Zijn vrederaad, in zich zelf vindt de Heere dus oorzaak, om Zijn licht te doen opgaan over dit volk in duistere plaatsen. Als de Souvereine heeft Hij Jacobs overblijfsel vrijwillig en daarom onveran derlijk lief, en daarom trekt Hij het ook nn weder met goedertierenheid (J e r e - m i a 31 3.) Een Nazireëer, geboren uit een onvrucht bare verstorvene vrouw. De Heere gaat dus een geheel afgeneden zaak in Israël doen. Gansch onmogelijk schijnt het en is het ook aan 's menschen zijde dat deze Johan nes geboren wordt. Er is geen beginsel, geen kracht, geen gebed meer voor, noch verwachting. Het onmogelijke gaat de Heere werken. De onvruchtbare en deswege gesmade zal den Heere 'een vrucht voort brengen, welke groot zal zijn voor Jehova, die Hem dienen zal, en welbehagelijk zal wezen in Zijn oogen. Ja, wel mocht Gabriël er bij prediken »en velen zullen zich over zijne geboorte verblijden." En gij Lezer, kunt gij u mede verblij den Is het dit niet wat gij behoeft Zoekt gij niet een God die een afgesneden zaak doen kan en wil en z a 1 Is u zulk een verlosser niet noodzakelijk, voor wiens v r ij e liefde het onmogelijke mogelijk is, die uit een verstorven onvruchtbare een Nazireër verwekken kan Zucht gij niet om dien Ontfermer, die tot Lo-Ammi zegt »Gij zijt mijn volk", zoodat gij nu kunt stamelen en eenmaal eeuwig juichen O mijn God."? Welnu Lezer, luister dan eens goed naar de evangelieprediking aan de rechterzijde des reukaltaars. O, voor u staat er een meer dan Gabriël, een die zooveel -treffe- lijker dan de engelen geworden is, als Hij uitnemender naam boven hen geërfd heeft. Zij er in oor en hart plaats voor Hem en Zijn vredewoord. Wat doet een Kerkeraad onder het Genootschap ter verkiezing van rechte ambtsdragers ^daar de vraag waar-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1887 | | pagina 2