Als nu de Heere aanschouwt hoe de
zielenmoorder zijn strikken tot binnen het
huis des Vaders heeft uitgezet, dan grijpt
de ijver van het huis Zijns Vaders Hem
aan, en hij drijft dezen boozen handel uit,
en werpt de altaren van den mammon
omver.
Hiertoe had de Heere gewis het recht.
Immers Hij was de Tempelheer.
Maleachi 3:1. Als zoodanig kon Hij
alleen bepalen, wat in het huis Zijns
Vaders mocht en wat er niet mocht, wie
daarin wonen mocht en wie daaruit moest
verdreven worden.
Ook Zijn ambt maakte Hem tot dit
doen gerechtigd. Hij was de hoogste
profeet, d. i. de Wachttoren in
Israël, de IJ v e r a a r voor het recht en
de eere des Heeren. Daarbij als Koning
Zijner Kerk stelt Hij niet alleen haar de
wet, maar handhaaft Hij ook de
zelve, en doet het volk in Gods geboden
wandelen.
Het was bovendien Zijn roeping,
om alle satanswerken te verbreken, en om
den overste der wereld buiten te werpen.
Joh. 12:316, 1 Joh. 3:86.
Toen nu de Heere ten hemel voer, heeft
Hij niet een deel van Zijn rechten of van
Zijn ambt öf macht overgedragen op het
schepsel, (ditteleeren zou roomschzijn) maar
Hij heeft arbeiders, He rder s
Opzieners aangenomen, en in Zijn
wijngaard en akkerwerk en aan Zijn Gods
gebouw tot Zijn medearbeiders ge
steld.
Door hen doet de Heere nu wat Hij in
Zijn Kerk op aarde te doen heeft.
Een schrikkelijke toestand is het, als
die geroepen Herders en Opzieners weige
ren den Koning te dienen. Dan mag het
volk zich aan zul ken niet onderwerpen,
bij hen niet blijven. Dan dient wel de
klacht en het roepen tot den Tempelheer
te worden gehoord uit de diepte, om Hem
te smeeken dat Hij kome en Zijn Tempel
uitzuivere.
Indien de Heere dan dat gebed verhoort,
dan zendt Hij een drijving des Woords
en des Geestes, ende reformatie
is er.
Dan wordt zoodoende Zacharia 4:6
vervuld.
De Heere zet de zuivering zoo beslist
door, maakt haar zoo volkomen, dat Hij
niet toelaat dat iemand eenig vat door
den tempel draagt Alles moet beant
woorden aan de reinheid des heiligdoms.
Ditzelfde doet de Heere ook met het
hart van Zijn volk, hetwelk Hij tot een
tempel des H. Geestes heeft gemaakt. En
dit is hun niet tot een last maar langs
zoo meer tot een lust. Zij doen gaarne
afstand van ongerechtigheid voor zooveel
hun nieuwen mensch aangaat.
De Kerk des Heeren heeft haar beeld
in den Nazireër.
Deze moest zich geheel onthouden van
den wijnstok, van den kernen aan tot de
basten toe. Geen anderen dan den H.
Geest mocht hij tot tempel strekken. On
besmet had hij zich te bewaren. Zoo ook
moet de Kerk een heilige tempel zijn,
waarbinnen alleen de Heere woont, en
alleen Zijn wet wordt gedaan. Zij heeft
zichzelf onbesmet te bewaren van de wereld.
Gedurig op n:euw moet de tucht des
Woords over haar en over al wat binnen
in haar is gaan, en moet met den geesel
van touwkens worden uitgedreven, wat
blijkt niet van de Kerk te zijn, niet tot
haar te behooren.
De Heere beroept zich bij zijn doen op
het Woord. Met hetzelve verklaart en
rechtvaardigt Hij zijn hervormingsdaad.
Hiermede gaf de Heere ons den maatstaf
van elke tempelreiniging en kerkzuivering,
n. 1. wat naar dat Woord gaat is
goed en recht, doch al wat van dat
Woord afgaat is verwerpelijk voor God,
en kan in 's Heeren huis niet geduld. Het
Woord Gods is de wet van den tempel.
Indien dan de Geest des Heeren een
Kerk of een ziel begint aan te drijven
tot gehoorzaamheid aan dat Woord, laat
ons dan toezien dat wij niet weerstaan.
Daarmede zouden wij den H. Geest weer
stand bieden, en gevaar loopen in de
schrikkelijkste zonde te vervallen.
Die tempel, het beeld van de kerke
Christi, moest naar 1 Koningen 8:9;
Jesaja 56: 7; (Jeremia 7:11)
een huis des gebeds zijn, d. i. een huis
waar de Heere wordt gekend en erkend
en gediend, en waar alzoo Zijn Naam
wordt groot gemaakt, waar Zijn deugden
worden geroemd, en Zijn wonderdaden
worden verteld. Een huis waarin alle
schepsel laag, ja niets is, en waarin de
Heere alleen groot is.
De kerk is 's H e e r e n huis, en zij
b 1 ij f t dit. Dit bepaalt alles.
Het moet er dus alles gaan naar 's
Heeren wil en wet. Ieder moet zich
aan dezelve onderwerpen. Hij alleen
moet er gediend. Hem moeten er de
offers der dankbaarheid, en de tranen en
zuchten der bedruktheid en kommer ge
bracht worden. De heidenen moeten tot
haar poorten ingaan, om daar binnen den
Heere te vinden als Wetgever, Rechter,
Koning en Behouder.
Is er nu in 's Heeren huis een macht
binnengedrongen die naar 's Heeren
Woord daar niet behoort, dan moet de
reformatie deze zijn, dat die macht in den
weg des Woords uitgedreven'wordt en
de kerk weder tot en onder de Wet en
het Getuigenis gebracht wordt.
Die Kerk, zulk een ziel, moet daarom
en daartoe een afgezonderde zijn, die
alleen woont. Zooals David aan Saul's
hof, zooals de Borg in het midden der
zondaren alleen gewoond heeft. In
vermenging met BaiilPeor en met de
Moabieten kan zij 's Heeren Kerk niet
zijn, en niet als zoodanig gereformeerd
worden. Abraham moet uit Ur der
Chaldeën uit, en een vreemdeling worden
in Kanaan, anders kunnen de beloften
niet komen.
Evenals in Johannes 2 is het ook
nu de ijver voor des Heeren
huis" (Psalm 69 10) die Jezus
drijft. Een heilige liefde ijver voor den
Naam, de eer, en het recht des Heeren.
Met zelfverloochening tot op het kruis tot
in den dood zocht Hij die eere, dat recht,
daarin is het leven, dat is zijn spijze.
Waar dat beginsel leeft en drijft, daar
moet de reformatie komen en doorwerken,
zoo dikwijls die Kerk (of de tempel des
harten) dreigt te worden een spelonk der
moordenaren, en dus een gansch andere
bestemming en aanzien krijgt, dan zij
naar 's Heeren Woord behoort te hebben.
Het gevolg van zulk een reformatie is al
tijd gelijk in Markus 11:18, overeen
komstig Psalm 69 106. »De smaad
heden dergenen die U smaden, zijn op mij
gevallen." Immers de wereld, vooropge-
gaan en aangevuurd door de rebelleerende
opzieners en wijngaardeniers, duldt de
reformatie van het huis des Heeren niet.
De vorst dezer eeuw toch, Satan, wil zijn
macht niét afstaan aan den wettigen
over Zion gezalfden Vorst; terwijl de
kinderen dezer eeuw zich door dien af
gezonderden arkbouwenden Noach niet
willen laten veroordeelen.
Die tot het werk der reformatie van
Kerk en huis en hart ingaat, mag dus
wel Hebreen 12 1 en 2 leeren be
oefenen.
Ook thans is de Heere weer bezig uit
Zijn tempel te verdrijven de koopers en
de verkoopers en de wisselaars en alle de
zielen moordenaars die binnen gesloopen
waren, opdat het weer des Vaders huis
zijn zou.
Lezer waar is uw plaats onder de lief
hebbers der heiligmaking, of onder de
tegenstanders des H. Geestes en des Woords,
öf staat gij nog ledig aan de markt?
Zie toe, want die niet vóór is, is
tegen; die niet vergadert, die v e r-
strooit.
a SS m,
In het vorige nummer zagen wij dat,
indien in één gemeente of plaatselijke Kerk
twee vergaderingen zijn, die zich beiden
Kerkeraad noemen van de Nederduitscke
Gereformeerde Kerk (of Nederd. Hervormde
Gemeente, dit zijn twee uitdrukkingen die
volmaakt hetzelfde bedoelen,) men dan we
ten kan uit haar leefregel, welke van die
beide de echte Kerkeraad is, onder wiens
opzicht de geloovigen niet alleen maar
geheel de Gemeente zich naar Gods Woord
stellen moet.
Het bleek ons dat zij, die zich houdt
aan de bepalingen en onder het oppergezag
van de besturen van het Genootschap, niet
is de Kerkeraad van de Nederd. Geref.
Kerk, want als vergadering leeft
zij naar een regel die geheel strijdt met
het wezen en met het welwezen, met
het recht en met de roeping, met
de geschiede nis en met de grond
wet dier Kerk.
Het bleek ons ook dat die vergadering,
welke zich in haar Kerk houdt aan de
Belijdenis en aan de aloude Kerkenorde-
ding, d. i. die zich houdt bij GodsWoord,
de Kerkeraad is der Ned. Ger. Kerk. Zij
beweert niet dit te zijn, maar haar
leefregel b e w ij s t dat zij het i s.
Wij noemden daar de Dordsche Kerken
ordening de aloude."
Hierop hebbeD sommigen wat tegen. Zij