Lot kan niet uitgeleid worden, of hij moet
scheiden van Sodom en Gomorra dit laatste
kan zijn huisvrouw niet, en daarom kleeft
haar het verderf achteraan en komt zij
om. Israël kan niet uitgeleid, of het moet
scheiden van Egypte en deszelfs genietingen.
Geen ziel kan uit het diensthuis der
zonde worden uitgeleid, of zij moet afstand
doen van wereld en zonde en vleesch.
Achter Christus aankomen als Zijn
eigendom, en tegelijk de genietingen der
wereld hebben, gaat niet saam. Christus
en Belial kunnen niet tegelijk over één
hart Koning zijn. M a tth. 10 3739
Markus 8 34, 35 10 21 M a tt h.
5 29, 30 2 Timoth. 2 19b 1
Joh. 2: 15.
Het volk dat uitgeleid is moet dan ook
als zoodanig leven, d. i. het moet wande
len als een volk dat gebroken heeft met
de ongerechtigheid, met de wereld en het
vleesch.
Salomo kon het niet, en hij was bijna
omgekomen in de vermenging met vreemde
vrouwen en afgoden.
Josaphat kon het niet, en zijne vermen
ging met den verworpen Achab had
hem bijna het leven gekost. Petrus ver
mocht het niet, en bijna was hij lichamelijk
en geestelijk weg geweest, als hij zijn Mees
ter verloochende.
Wat deze Apostel echter in die voorzaal
niet kon, dat deed hij nochthans in de
Opperzaal op het Pinksterfeest.
Alleen het overblijfsel dat naar de ver
kiezing is moet niet alleenmaar kan
ook en leeft inderdaad als een
uitgeleide des Heeren.
Niet alleen ook is de taak zoo zwaar
omdat de oude natuur er zich tegen verzet,
maar ook omdat de wereld het niet kan
toestaan, dat men als een van den Heere
uitgeleide en bevrijde leve.
Pharao moet Israël nog weer achterna
trekken. Amalek voelt zich juist door die
gestalte van den uitgeleide geprikkeld als
hoofd der heidenen, om tegen Israël op te
trekken.
Satan poogt ook telkens weer binnen te
dringen in het met bezemen gekeerde en
versierde huis.
De eenheid en orde en rust der wereld
'worden door die uitleiding en door dat
wandelen in de gestalte en naar de wret
der uitgeleiden, in gevaar gebracht en ver
broken. Zij wordt er zoowel als de wet
des vleesches door geoordeeld. Het voor
gewende recht van Satan wordt er door
ontkend en zijn macht er door verworpen.
Dat de wereld dit niet straffeloos duldt,
heeft Daniël en hebben zijn vrienden in
leeuwenkuil en vurigen oven ondervonden.
Daarom is ook Neêrlands bodem doorweekt
met het bloed der martelaren. Daarom ziet
men ook in onze dagen in kerk en Staat
en maatschappij al wat voor het recht en
het Woord des Heeren niet buigt, weêr
met alle bereikbare middelen optrekken
tegen die uitgeleiden, die ook als zoodanig
wenschen te leven.
Wij zagen het reeds, wereld en vleesch
brengen niet zelden dat uitgeleide volk er
toe, om 's Heeren recht en eisch en eigen
roeping te vergeten, en wereldgelijkvormig
te worden. Dan is het uitgeleide Israël
naar zijn s t h a t dezelfde gebleven, maar
naar zijn toestand afgeweken en ver
vallen.
Hierom heeft het uitgeleide volk er
telkens wéér behoefte aan om uitgeleid te
worden.
Dit is ook met Neêrlands Zion het ge
val, hetwelk de Heere uit de banden van
Rome uitgeleid had, en dat nu op nieuw
in de banden eener hiërarchie was ge
raakt.
Des Heeren recht gedoogt niet, dat Zijn
uitgeleide Kerk in deze banden blijve, ook
laat Zijn liefde tot Zijn erfdeel dit niet
toe. Die Kerk is tot te duren prijs ge
kocht dan dat de Heere haar onder de
macht van vreemde overheerschers of
onderdrukkers kan laten. Daarom begon
Hij reeds voor 50 jaren haar ten deele
uit te leiden, en is Hij nu bezig haar ge
heel uit haar banden te verlossen, en in de
ruimte uit te leiden.
En nu hoort men wel als weleer aller
lei Sanbalats en Tobia's roepen, en nu
loopen wel weêr allerlei oversten te hoop
roepende dat er mannen zijn, die weigeren
op de gezette tijden te knielen voor het
Synodale beeld in de kerk en voor het
revolutie-beeld in den Staat, dat is in bei
den voor het beeld van den Geest dezer
eeuw, wat nood Nu de Heere
weêr aan de spitse Zijns volks getreden
is, heeft het niets te vreezen. Psalm 118
is nog waar.
Hetgeen dus in deze dagen met de Kerk
geschiedt is niets nieuws. Het is een feit
dat telkens weêrkeert in 's Heeren leiding
met Zijn volk. Hef is de hernieuwde open
baring van het recht des Heeren en van
des volks grootste voorrecht. Opnieuw
wordt bevestigd wat de Apostel beleed in
R o m. 8 3539.
Ook nu zal het bij de uitkomst wel
weêr blijken, dat velen waren geroepen,
doch weinigen waren uitverkoren.
En voorts is dit de zalige en zekere ver
wachting van elke uitgeleide ziel en van
al het uitgeleide volk, dat eens de laatste
band breekt voor eeuwig, en de laatste
kerkerdeur ontsloten wordt, en dan de
vrijgemaakte ook eeuwig vrij zal zijn.
Openbaringen 7 917.
Is dat ook uw toekomst?
s £8 IS.
Wij hebben nagegaan wat een Kerkeraad
is hoe hij er komt en waartoe hij er
is. Laat ons nu nog zien, waaraan hij
is gebonden.
Dit is uit onze laatste beschouwing wel
duidelijk geworden, althans bij eenig na
denken, dat een trouwe kerkeraad
overeenkomstig zijn goddelijke roeping
grooten invloed uitoefent niet alleen in
het kerkelijke, maar ook in het huisgezin,
in school en wetenschap en in maatschappij
en Staat.
Niet doordien hij heerschappij voert
over de zielen. Alle dwingende heerschappij
van een mensch is in de Kerke Christi
ten eenemalen verboden. Dit zou het Ko
ningschap van Christus te kort doen.
Neen, maar doordien hij de gemeente
dient met het Woord der Waarheid, en
uit het Getuigenis des Heeren de gemeente
onderwijst van den weg, dien zij te gaan
heeft. Hij houdt haar uit Wet en Ge
tuigenis voor, welke op elk levensgebied
de wil des Heeren zij, en in den naam
des Heeren houdt hij de gemeente bij die
Wet en bij dat Getuigenis.
Als een wachter is hij van den Heere
in Zion gezet.
Doch dit brengt onmiddelijk mede, dat
hij niet bandeloos kan zijn, en dat hij zich
ook niet mag laten leiden door eigen wil
of goeddunken. Ook zagen wij reeds,
dat, naar zijn ontstaan en volgens zijn aard
en arbeid en doel, de Kerkeraad niet ge
bonden kan zijn in de regeering der Kerk
aan eenig schepsel noch aan eenige wet
van menschen gemaakt, en wel allerminst
aan de reglementen van een revolutionair
Genootschap. (Revolutionair omdat
het tegen het koninklijk recht en gezag
en tegen de koninklijke orde van Sion's-
Yorst ingaat.)
Het is duidelijk, de Kerkeraad is gebon
den aan den wil van Hem die hem heeft
gesteld en geroepen. Gelijk de oogen der
knechten zijn op de hand hunner heeren,
zoo moeten des Kerkeraads oogen zijn op
den Heere, zijn God. Hij moet gelijk zijn
aan den man naar Gods harte, die gedu-
riglijk vroeg: Heere wat wilt Gij dat ik
doen zal
Die wil des Heeren is dat Zijn Naam
geheiligd worde, dat Zijn Koningrgk
kome (dat Zijn Kerk gebouwd worde)
dat Zijn wil geschiede.
Hoe nu die Naam wordt geheiligd,
hoe dat Koningrijk komen kan, hoe die
wil wordt volbracht, en welke hij zij, is
klaar en volkomen geopenbaard in het
Woord des Heeren, den Bijbel.
Aan dat Woord des Heeren is dus een
Kerkeraad gebonden. Dat is zijn eenig
richtsnoer. Dat is zijn levenswet, die hem
zegt hoe hij z ij n en hoe hij arbeiden
moet. De wet waarnaar hij zal worden
geoordeeld. Uit dat Woord put hij raad
en wijsheidhet schrijft hem niet alleen
zijn taak voor, maar geeft hem ook de
middelen en wegen ter uitvoering aan.
Wat met dat Woord strijdt is voor hem
verwerpelijk, wat daarmede overeenkomt,
is voor hem goed.
Hoe zou het ook anders kunnen
Immers de kenteekenen der ware Kerk
zijndat zij zich aanstelt naar het zuivere
Woord Gods, verwerpende alle dingen,
die daartegen zijn, houdende Jezus Christus
voor het eenige hoofd. Zoo moet dan ook
de kerkeraad van deze ware kerk wel aan
dat Woord gebonden zijn, en aan dat
Hoofd onderworpen wezën.
Daarbij die kerkeraad ontstaat uit de
saamvergadering en het saam arbeiden
van de ambtsdragers in de kerk, welke
elk voor zich aan het Woord gebonden
zijn, en dus ook te samen aan hetzelve
geheel zijn onderworpen.
Buiten dat Woord kan door niemand
en voor geen enkele zaak de wil des
Heeren gekend worden. Het is de staf
waarmede en de weide waarin des