Hi] het geroep van deze af gesnedene uitge
worpen ziel.
ftu is de tempel de heerlijke voorafbeel
ding van Christus, in Christus de Imnianuël,
de bemiddelende Borg, heelt de Heere ge-
hoorden is dit gebed tot Hem opgeklommen.
Alleen om het voorbidden van Dien Recht
vaardige is ook Jona verhoord.
Gelijk Juda schuldovernemend en schuld-
betalend pleitte voor Benjamin, voor Jozefs
aangezicht (Genesis 44), zoo ooi; was het
gebed des Borgs voor 's Heeren aange
zicht voor dezen Jona. Daarom kwam zijn
gebed tot zijn God en werd hij uit de
vreeze verhoord.
Zoo blijkt hier opnieuw de waarheid van
des Apostels woord: »lk ben verzekerd,
dat noch dood, noch leven, noch engelen,
noch overheden, noch machten, noch te
genwoordige, noch toekomende dingen,
noch hoogte, noch diepte, noch eenig an
der schepsel ons zal kunnen scheiden van
de liefde Gods, welke is in Christus Jezus
onzen lleere."
Van 't genot dier liefde kunnen wij
gewis een tijd lang verstoken zijn, maar
niets kan de eens ontfermde ziel meer
scheiden van die liefde.
vs. 8. »Die de valsche ijdelheden onder
houden", dat zijnde afgodendienaars, de hei
denen. De Schrift noemt een afgod een
ijdelheid, iets dat geen wezen heeft, dat
iets schijnt maar in der daad niets is. Zie
bijv. Ps. 115. Die de afgoden dienen, en ecen,
zij verlaten hunlieder weldadigheid", d. i.
zij gedenken niet de weldadigheden en goe-
dertierendheden welke de Iieere hen hee t
bewezen. Ha dezelve genoten te hebben,
verlaten zij die, d. i. geven den Heere
daarvan niet de eer, maar eeren hunne
afgoden, "t Kan zijn dat Jona hier gedacht
heeft aan de schepelingen, bedoelende dat
zij hunne geloften niet hielden. Dit is
echter niet waarschijnlijk.
Dit is duidelijk, Jona is hier reeds ge
red, en na de ervaring van ellende en
verlossing komt nu de beoefening der
dankbaarheid.
Gelijk in zco menig opzicht, gaan ook
hierin de kinderen Gods en de kinderen
der wereld uiteen. De laatsten doen wel
geloften der dankbaarheid, maar ze beta
len ze niet. De kinderen Gods echter wor
den tot de beoelening der dankbaarheid
geleid. Zij zijn waarlijk uit ellende ver
lost en het is onmogelijk dat zulken geen
vruchten der dankbaarheid zouden voort
brengen.
Jona begint hier blijkbaar weer te ijve
ren voor de eere des Ileeren.
Nu hij vrede hij God heeft gevonden,
nu hij weer verzoend en vrij voor Zijnen
God staat, verkrijgt hij ook weer de
vrijmoedigheid om bij bet schepsel op te
komen voor bet recht des Heeren, en tegen
zijne zonden te getuigen. Ilij is weer
profeet.
Wijzien hierin hoe de HeereZijnen knecht
toebereidt voor de taak waartoe Hij hem
riep. (Jok Jona heeft uit hetgeen hij gele
den heeft gehoorzaamheid geleerd. Zoo is
het ju et al het echte volk, zoo is het met
de Kerk des Heeren.
De neere leidt Zijn volk en Kerk in
diepten en banden, of laat toe dat zij in
dezelven komen, opdat zij alzoo bekwaam
zouden worden gemaakt tot hunne heilige
en dure roeping.
vs 9 »lk zal u offeren met de stem der
dankzegging." Hij is er zeker van de uit
wendige bevrijding kan niet meer veraf
zijn. Het is tusschen den Heere en zijne
ziel in 't reine gekomen. Zijne zoude is
weggedaan, zijn schuld voldaan, liij staat
weer vecht voor den Heere. De Heere heeft
Zijn volk met Zijne kastijding bereikt,en nu
zul ook de roecle worden weggelegd. Als
des Heeren recht voldaan is wordt de ziel
vrijgelaten en dan volgt de genadige we-
deraan neming.
De ban waaronder hij lag is opgeheven
en dus zal de Hee^e nu spoedig zijnen ker
ker ontsluiten en Kjmi uitleiden in de ruimte,
opdat hij weer zijnen God aanschouwe moge
in den tempel Zijner heiligheid.
Dit is naar de toezegging des Heeren
aan Zijn volk. Jesaja 54:7—12. Jona be
gint weer zijne voorrechten te zien, die hij
boven de heidenen heeft. Neen,de heiden daar
henen zeilende in zijn schip gered uit bange
gevaren, en die Israiliet in de diepte der
verdrukking en kastijding, zijn niet gelijk.
Die Israëliet is ook zoo weer en staat hoo-
ger. Niet in zich zelf, maar in het ver
band zijns Gods.
Oberen met de stem der dankzegging."
In 't dankoffer erkende de Israëliet niet
alleen dat de Heere de Vader der lichten
is van wien alle goede gaven en volmaakte
gitten atdalen, maar ook dat hij geheel
den Heere behoorde en zich daarom geheel
den Heere gat tot eere Zijns grooten Naams.
Dit wenscht nu ook de proleet met hart
en mond te doen.
Wat de Heere in H o s c a 14 2 en 3
tot Israël spreekt dat sprak Hij ook tot
dezen Jona en nu wenscht de van ongerech
tigheden verloste, die het goede weder ont
vangen heelt de varren zijner lippen den
Heere te betalen. Hebreen 13:15;
Psalm 116:17.
Ik zal die betalen zegt hij. De geloofs-
gewisheid wordt al levendiger en meerder
en daarmede neemt ook de beslistheid en
den roem der geloofstaal toe.
Men ziet bij een waarl jjk verloste
komt ook de dankbaarheid. De Heere toch
doet altijd een volkomen werk Zijne plan
tingen dragen zeker vrucht. Dit is haar
kenmerk dat zij van Hem geplant zijn.
Doch let wel. De vrucht der dankbaar
heid b e w ij s t dat de ziele leeft, maar is
geen maatstaf voor de rechtvaardig-
making.
Het heil is des Heeren" Hij is de
Bron cn de Bewerker van de verlossingen
der ziel en des lichaams. Ja, de Heere zelf
is het heil. Het is al uit en door en tot
Hem. Zóó sprak ook David in p s a 1 m 3 9.
Zoo is het dus niet desgenen die wil, noch
desgenen die loopt, maar des ontfermenden
Gods. Zoo blijft er dus geen anderen roem
over, dan te roemen in den Heere.
Ziedaar hetslot van zijn gebed, eene ju-
balende dankzegging.
Dit slot spreekt tegelijk den grond en de
kracht des gebeds uit. De lleere de eerste
en de laatste. Hem alleen al de eere.
Lezer hebt gij kennis aan zulk bidden,
dat in danken en roemen eindigt?
Eenmaal breekt de Heere van Zijn Kerk
en van elke ziele die Hem kent, alle klui-
s'ers en worden de deuren des grafs ont
sloten en de poorten des hemels geopend,
en dan gaat elke worsteling in overwin
ning over, en elke bidder wordt een eeu
wige danker.
Maar (blij vooruitzicht dat mij streelt
Ik zal, outwaakt, Uw lof ontvouwen,
U in gerechtigheid aanschouwen,
Verzadigd met Uw godlijk beeld.
Of gelijk Datheen zong
lek zal noch aanzien U aenscliijn,
End rijen staen voor U, lieer, gepresen,
End na U beeld opgeweckt wesen,
Dan sal ick oock recht versaed zijn.
Kcrkolij»<o Me<le<leeliai^eu.
In No. 24 van de Utreehtsche Kerk
bode komt een ingezonden stuk voor dat
wij gaarne onder de aandacht ook van
onze Lezers brengen, en daarom geheel
overnemen.
Het luidt als volgt
OF VEEL LIJDEN OF VEEL
ZONDIGEN.
Reeds vóór vele jaren las ik dezo
woorden. Dit zijn van die woorden, welke
eene blijvende plaats in het geheugen in
nemen, om telkens bij de een of andere
omstandigheid des levens, krachtig te
voorschijn te treden. Dat is met deze
bij mij het geval, inzonderheid in onze
dagen van kelkelijken strijd. Ik plaatste
ze boven dit stukje opdat ze aller aan
dacht zouden trekken en daardoor meer
bekend mogen worden. Bij de overdenking
er van kwamen mij zes voorbeelden uit
de geschiedenis voor den geest, welke deze
woorden op merkwaardige wijze bevestigen.
Jozef; door zijn: hoe zoude ik dan dit
een zoo groot kwaad doen en zondigen
tegen God(Gen, 39 9) werden zijne
voeten in den stok gedruktzijn persoon
kwam in de ijzers, Ps. 105 13.
Micha omdat bij met de omtrent 400
leugenprofeten (1 Kon. 22 C) niet op
zettelijk wilde vleien cn bedriegen v. 12,
maar alleen bet woord des Heeren brengen
v. 14, moest hij naar de gevangenis, en
met brood en water der bedruktheid
gespijzigd worden v. 27.
De drie jongelingen in den oven zeiden:
U zij bekend, o koning dat wij uwe
goden niet zullen eeren, noch het
gouden beeld, dat gij hebt opgericht,
zullen aanbidden. Hierom werd hij met
zijn medegetrouwen in den zevenmaal meer
dan gewoonlijk heet gemaakten oven ge
worpen, Dan. 3 18 en 19
Ds. Abraham van de Velde censureerde-
een zich aan drank te buiten gaanden
Burgemeester, waarom hem gelast werd
's avonds voor 6 uren de stad, en binnen
24 uren liet gansche Sticht van Utrecht
te ruimen. Eenig uitstel vragende omdat
hij juist een kindje verloren had, dat nog