s s a •uit het schip is geworpen, neen, maar hij is uitgeworpen uit het midden zijns volks, en uit het heiligdom waar bijzonderlijk de Heere als de Heilige en als de Ontfermer Israels zich openbaart. Hij kan niet meer opgaan met de stammen Israels in het huis des Heeren voor Zijn aangezicht. De toe gang tot de woningen en de altaren Gods is hem gesloten. Hij is een geëxcommuni ceerde die tot de Sacramenten niet nade ren kon. Wij zien dus in Jona vooreerst in wel ken toestand een ziel geraakt die buiten de gemeente gesloten wierd door den ban, en ten andere onder welke omstandighe den en met welk doel alleen de christe lijke tucht tot dit uiterste middel mag overgaan. Hoe weinig dacht Jona dat dit het ge volg zou zijn, toen hij van des Heeren aan gezicht wegvluchtte naar Tarsis. Hij be doelde toen volstrekt niet zich zelf af te snijden van tempel en gemeente. Doch of hij het bedoelde of niet, met ter daad ging hij weg van's Heeren Woord, en dit kan men niet doen zonder daardoor ook den Heere zelf te verlaten, en d i t doende zet men zich zelf óók buiten de gemeenschap met het volk in welks raid den de Heere woont. En zie nu kwam de Heere hem tegen met Zijn recht, en had den glans Zijner gerechtigheid op de daden Zijns knechts laten vallen, en hem ontdekt aan de zon dige drijfveeren van zijn hart, en nu moest Jona erkennen dat de Heere alleenlijk recht zou doen, indien hij de vruchtgevolgen van de daad Zijns knechts door een rech terlijk vonnis als een straf over hem bevestigde. Doch zie, welk eene heerlijke lichtstraal dringt daar in zijne gekerkerde ziel door, waardoor hij verzekerd wordtNochthans zal ik den tempel uwer heiligheid weder aanschouwen", ('t Is als of wij den man naar Gods harte uit Psalm 42 en 43 hooren.) »Nochthans" dit is het nochthans des geloofs, hetzelfde dat wij ook inHabakuk 3 18 vernemen. Het is het nochthans" waarmede de moordenaar aan 's Heilands rechterhand zich op vrije genade wierp, waarmede de tollenaar uit zijn verloren heid op Jehova's ontferming pleitte, en waarmede het hondeke onder de tafel haars Heeren (uit Markus 7 28) zich vastklemde aan diens ongehouden goedertierendheid. Met dit woord gaat de onder het recht in haar schuld nederliggende ziel tot haren Rechter, om Hem om genade te bidden. Dit kan alleen het volk, de Kerk des Heeren. Hij zelf leert haar dit. Daarom wordt die Kerk aan ditnochthans" gekend. >De tempel Uwer heiligheid", d. i. Uwen heiligen tempel, de plaats w^-ar de Heilige Israels in 't bijzonder Zijn tegenwoordig heid wilde openbaren. Daar te naderen en te aanschouwen is voor en tot den Heere zelf te naderen. Ziet, voor enkele uren geleden wist Jona niet wat te doen, om maar van 's Heeren aangezicht weg te komen. En nu nu een Kaïn, een Saul een Judas altijd verder zouden vluchten nu zoekt hij dat aangezicht met verlangen. Ja zonder verschrikken en met stille blijd schap hoopt hij, nog voor dat heilig aan gezicht- te naderen. Ziet, dat doet ons den ken aan den verloren zoon, die op het oogenblik dat hij zijn rechtvaardig vonnis onderschrijft: »Ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden" tegelijk den vadernaam op zijn lippen neemt, en stameltVader." Hoe Jona zóó spreken, zoo hopen kon? d. i. zulk een welgegronde, zekere en blijde verwachting kon koesteren Maar stond dan in dat heiligdom niet voor 's Heeren aangezicht de arke des Verbonds en was dat niet het beeld hoe in den Messias het verbond des Heeren met het volk onbewegelijk en onveranderlijk vast ligt, zoodat de Verbondmaker dezen ongehoorzame wel zou kastijden, maar het genadever bond niet zou ver breken En was in dat heiligdom niet de Hoogepriester die het bloed der verzoe ning sprenkelde op het verzoendeksel, en was daarin niet het voorbeeld van den waaracktigen Hoogepriester, die met ééne offerande eene eeuwige verzoening aange bracht heeft, en leeft om voor de Zijnen te bidden, óók dan, ja juist dan als zij tot het heiligdom niet kunnen na deren, noch om te bidden, noch om te offeren, en alleen van verre en uit den buik des grafs kunnen schreien Zion was de tempel van 's Heeren hei ligheid. Maar voor Jona was deze h e i 1 ige J e h o v a niet eeuwig een verteerende gloed in gerechtigheid, maar een genadige Ontfermer die ten leven redt en behoudt. Welk een woord wordt nu echter dat Matthëus 12 40 Gelijk Jona was a 1 z o o zal de Zoon des menschen wezen Zóó is dus de Borg in den dood en in het graf geweest. Zóó als een uitgestoo- tene en verworpene. Zóó is Hij dus in alles Zijn broederen gelijk geworden. Zóó heeft Hij Zijns volks ongerechtigheden gedragen. Zóó is ook Hij uit de vreeze verhoord, gebeden en smeekingen geofferd hebbende Hebr. 5 7. Wel mocht de profeet van Hem getuigen, »in al hunne benauwdhe den was Hij benauwd" Jes. 63: 9. Hoe zalig en welgegrond nu deze hope ook is, Jona is toch nog niet uit de ban den bevrijd, en nog altijd omvangt hem de buik des grafs. vs. 5. Hier blijkt dat hij nog midden in de benauwdheid is. De wateren omgeven hem nog tot aan de ziel toe. De benauwd heden, angsten en smarten zijn tot aan het leven gekomen en dreigen, hem dit te benemen. Hij is in gelijken toestand als de Psalmist in Psalm 69 2 tot 4. In welk een diepte lag dit kind des Heeren neder. Hoe nabij het verderf was hij gekomen. En hoe blijkt het uit deze zware kastijding, dat de Heere de zonde haat. Hoe verstaan wij ook dit overdenkende dat het noodzakelijk was, dat de Borg moest klagen »mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe" M a t h h. 26 38. vs. 6. Hier is zijn ziel op 't d i e p s t nedergezonken. Hij kan niet dieper. Nog dieper ging alleen de Borg in zijn rantsoen- eerend lijden en sterven, opdat Hij ook dezen Jona en elk der zijnen die in Jona's toestand geraakt, zou kunnen verlossen. »Tot de gronden der bergen" d. i. tot in het hart der zeeën waar de bergen en rotsen gegrondvest staan. Daar is dus aan het recht des Heeren geen ontvlieden. Hij was als in een ontzachlijke gevan genis. De watermassa's sloten als met gren delen de aarde achter hem. Er was geen macht, geen wijsheid, geen middel bij hem of bij eenig schepsel, om hem hieruit te doen ontkomen. Zoo de Heere niet won derlijk helpt, dan komt Jona om. In 't oog der wereld en niet minder in 'toog van vromen als Job's vrienden is hij een verloren man. »In eeuwigheid" zeker, dit had eeuwig- lijk zoo moeten blijven, gelijk het zich ook aan liet zien dat het blijven zou, indien de Heere niet in wonderdoende genaderijke liefde had gered. »Maar Gij hebt mijn leven uit het ver derf opgevoerd, o Heere, mijn God Welk een feit Lezer, dat er voor zulken nog raad, nog redding ja volkomen uitkomst is. Psalm 68 21. Hoe rijk en hoe almachtig is genade Uit het verderf verlost hem de H e e r e. Als een verlorene vindt en redt de Heere Zijn volk, als een doode roept Hij hetzelve en maakt het levend. Hij doet de grende len en deuren en boeien breken, en leidt Zijne gevangenen uit in de ruimte in vrij heid, uit de duisternis tot zijn heerlijk en wonderbaar licht. De Heere, Jehova, de onveranderlijke trouwe Verbondsgod heeft dit gedaange daan naar Zijn vrij welbehagen en naar Zijn onveranderlijken liefderaad. Hoe heerlijk wordt hier Jesaja's woord bevestigd uithoofdstuk 57 vers 15 tot 19, en leest ook eens Hosea 118 11. Zoo was 't dan ook hier weder met Jona, eerst recht dan genade, eerst verloren en verbroken dan behouden. O, mocht menige bekommerde en verslagene ziel dit recht verstaan, en mocht toch 's Heeren Sion ook in dit land alzoo als Jona uit de diepte opgetrokken worden. »Mijn God" roept de profeet uit. Dat kon hij nu zeggen nadat de Heere zich zoo heerlijk aan hem had geopenbaard. En in de kastijding en vernedering én in de won dere uitredding had de Heere doen zien, dat Hij een eeuwige liefdebetrekking op Jona had. De Heere had zich hem opnieuw geëigend en zich opnieuw aan hem verbon den. Door deze handelingen en onderwijzin gen leidt de Heere Zijn knecht van het toevluchtnemen tot het toeëigenen en be lijdt hij Jehova als z ij n God. Geliefde Lezer of Lezeres kunt gij dit Jona alzoo nazeggen Er doet zich tegenwoordig in de Kerk op verschillende plaatsen een niet alle-* daagsch en diep treurig verschijnsel voor, dat tot niet weinig verwarring en moeie- lijkheid aanleiding gaf en nog veel meex; geven zal.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1887 | | pagina 2