ring, om die in de volgende verzen bree der mede te deelen. Hoepen tot den Heere uit de be nauwdheid. Hieraan worden Gods kinderen gekend. Zij vallen wel en soms zeer diep, maar zij raken nooit meer los van God, wijl de Heere hen niet los laat. Jona's ziel was benauwd van wege zijn zonde en van wege Gods gerechtigheid en oordeelen. Nu gaan een Kaïn, een Saul, een Juda als zij in zulke benauwdheid komen altijd yerder van den Heere af, maar de Simson's en Jona's en David's niet. Want eenerzijds zien wij, dat de Heere Zijn kind aan het welk liij geopenbaard heeft, dat Hij met hetzelve in Christus een verbond van ge nade en vrede maakte, wel over deszelfs zonde soms zeer hard kastijdt, maar nim mermeer verdoemt. Anderszijds wordt een ziel,die weetdatde kinderaanneming voor en buiten haar verworven door den Borg, - - in diens onveranderlijke gerechtigheid en volmaakte gehoorzaamheid eeuwig vast is, verzekerd, dat haar overtredingen haar Vader die in de hemelen is, niet meer als Rechter tegen haar doen optreden. Zoo vinden zij altijd weder in de grootste benauwdheid, al is deze het gevolg hun ner zonde, buiten zich vrijmoedigheid om tot den Heere te roepen. Psalm 120 1, Psalm 27 9; denk aan Psam 51. Wij zien hoe er nergens in de Schrift een enkel kind of bondgenoot ons wordt voorgesteld die onverschillig is omtrent zijn zonde, of op 't lichtst zich van dezelve en haar schuld afmaakt. Laat men niet tegenwerpen, dat zulk roepen tot den Heere en zich bekeeren tot Hem toch maar eerst gegeven moet worden. Hiermede veroordeelen dezulken zich zei ven. Immers ook Jona toont ons weer, dat de Heere dit niet alleen werken moet, maar dat Hij het werkt bij ieder die hem toebehoort, zoodat zij aan dat» b e 1 ijd e n en weder keer en worden gekend. »En Hij antwoordde mij". Dit is heerlijk. De Heere antwoordt. Hij laat zich vinden van die Hem zoeken in oprechtheid Psalm 34 7 en 18. Hij is de onveranderlijke. Hij blijft getrouw. Hij gedenkt aan Zijn verbond en aan Zijn beloftenissen. »Uit den buik des grafs", d. i. uit de diepste diepte. Hij was niet bijna in den dood maar geheel. Als de psalmist in Psalm 116 3 en 4. Zoo is Hij type van Christus en van al Zijn volk. Immers ook de Borg is u i t den muil des leeuws verlost en eer voor de ziel de morgen der verlossing daagt, heeft zij uit haar doodsehen jammerstaat leeren roepen, ja schreien d. i. roepen vol smart en angst, tot den Heere. »De Heere hoorde". Dat is niet bloot te zeggen dat het geluid van zijne stem door den Heere werd vernomen. Neen. De Heere wende Zijn oog en hart opmerkzaam tot het noodgeschrei van dezen ellendige. Heerlijke waarheid. Geen ziel te diep gezonken of te ver afgeweken voor den Heere, dat Hij niet zou kunnen hooren of helpen. Zoo er maar rechte verbreking en verootmoediging is voor Zijn aangezicht, dan is Hij altijd en overal nabij. Jona ligt daar nu als een ziel die in en onder het recht des Heeren verloren ligt. Hij moet het recht en het rechtvaardig oordeel billijken. Alleen naar vrije gunst kan de Heere hem weder levend maken, en hem midden uit den dood verlossen en redden. En de redenen voor die gunstbe- tooning liggen niet in Jona maar in den Heere zelf, vandaar dat hij roept en schreit d. i. sterk pleit op de ontfermingen zijns Gods. v s. 3 Gij hadt mij geworpen. Niet men- schen hebben hem dit aangedaan. Neen de Heere heeft hem, door menschen- handen in de diepte nedergestort. Niet ►Satan, niet zijn zonden, niet de vrees, maar de Heere heeft hem in zijn recht en macht en toch ook tegelijk in Zijn genade aangegrepen. Rechterlijk handelt de Heere met Zijn knecht. Zoo doet de Heere meest altijd met de Zijnen. Hij ijvert tegen hen voor Zijn recht. Dan raken zij in de diepte en banden voor Zijn aangezicht. Dan kan het hunne ziele zoo benauwd worden, als zij de doodende kracht van dat door hen geschonden recht aanschouwen en eeniger- mate gevoelen. Nochtans de Heere handelt als een Wetgever die ook behouden kan. Deze richterlijke handeling is met genade ge mengd. Zij ontdekt en verbreekt Jona, brengt hem in banden en benauwdheden des doods, maar dood hem niet. Wij zien in hem vervuld het woord: »Zion zal door recht verlost worden, en hare wederkeerenden door gerechtigheid" Jes. I 27. Er zijn tegenwoordig, en er waren ten allen tijde, menschen die meenen de Kerk moet niet in een juridischen weg maar in een medischen worden gezuiverd en hersteld. Dat is, niet door het hand haven van 's Heeren recht tegenover den zondaar d. i. de schuldige overtreder der goddelijke, vaderlijke geboden, maar door het toedienen van geestelijkegeneesmiddelen aan den kranken zondaar. Laat die dit willen toch hun Bijbel lezen, en indien zij van den Heere ver anderd zijn hun eigen en der Kerke geschiedenis raadplegen, en zij zullen zien dat deHeere alleen zielen geneest door recht. De zonde is geen ziekte, al heeft zij ziekte onmacht en dood tengevolge, maar de zonde is de ongerech tigheid. De zonde gaat niet enkel tegen het recht des Heeren in, maar ont kent 's Heeren recht en daardoor is zij een loochening van God zelf, De zondaar is geen kranke maar een schuldige overtreder, een die rebelleert tegen de Allerhoogste Majesteit, een die de orde Gods omkeert. Zulken geneest men niet met medicijnen maar met recht-gerechtigheid en oordeel. Hierdoor worden zij geschikt voor genade, die eerst vernieuwt en door be keering geneest. De Kerk, het volk des Heeren kan niet anders, maar w i 1 ook niet anders (naar den nieuwen mensch) dan door recht verlost wordende wederkeerenden. Zions worden er aan g e k e n d, dat zij gerechtigheid liefhebben niet met de lippen, maar als deze Jona met ter daad en waarheid, tot zelfs in den dood en doodsche banden. Hierin wordt het van den Heere Gereformeerde volk gekend. In hun vleesch en zonden zijn zij maar al te veel gelijk aan de wereld, ja moeten zij helaas voor de vrome wereld, evenals onze Jona soms onderdoen, maar juist in dat even- genoemde kenmerk zijn zij onderscheiden en afgezonderd van die wereld. Och dat 's Heeren Kerk en volk ook in onze dagen toch gevonden werd in deze Jona's gestalte. Zij betaamt haar zoo zeer. Ja zij m a g in geen andere ver- keeren op dit oogenblik, aangezien zij zoo geheel dezen dienstknecht in zijn onge hoorzaamheid en afwijking gelijk is. »A1 uwe b:u-en en uwe golven gingen over mij henen." Zoo klaagt ook David in Psalm 42 8 Welk een diepte van nood en benauwdheid ligt hierin uitgedrukt. Als het met den schipbreuke ling zoover komt dat hij worstelens moede en van kracht beroofd, al dieper zinkt in de hem omringende wateren, en de golven ja de baren voor welke de reusachtigste zeegevaarten als niets zijn, over hem heenen gaan en in hun nederplofïen hem dreigen te verpletteren, dan is hij in zijn schatting weg. Dan ervaart de ziel in haar zonde en schuld onder Gods recht wat de Psalmist uitdrukt in de woorden van Psalm 38 2—11 Hoe gansch anders had Jona kunnen staan voor zijn God, indien hij Zijner stemme was gehoorzaam geweest. Moge hij een middel in 's Heeren hand zijn om ons van zonden af te houden. En indien wij gezondigd hebben, leere hij ons dan, dat wij niet in de zonden moeten blijven liggen. De weg ter verlossing gaat dan door de diepte der verlorenheid heen. Kerlielijlie Mededeelingen. Door de goede hand onzes Gods over ons mochten de ontkomene kerken in de Classe Walcheren woensdag 1. 1. wederom in Classikale vergadering saamkomen. Een voorrecht dat hun in ruim zeventig jaren niet ten deel viel. Wat men toch in het Genootschap Clas sikale vergaderingen noemt is niet meer dan de caricatuur dezer zaak. Te ruim 10 uren opende Ds. Klaar hamer de vergadering met gebed en het lezen van Psalm 20. In het daaropvolgende openingswoord wees hij op de beteekenis van het feit, dat er weer een vergadering der Classe is. En zij nu ook onze Classe en dus ook haar vergadering nog zeer onvolkomen, de Heere die deze groote gunst ons schonk zal zijn aangevangen f werk voltooijen. Alsnu was aan de orde een korte uit eenzetting te geven wat een Classe is, welke hare taak, en welke haar nuttig-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1887 | | pagina 2