volk,en daarom en daarop alleen
roemde hij nu dat zijn God den bouw zou
doen gelukken.
Maar bovendien hij kon naar vs. 18
spreken van de hand Zijns Gods
die goe d over hem g e w e e st was.
De Heere had aanvankelijk zijn weg
voorspoedig gemaakt. Hij had hem vruch
ten op zijn arbeid doen zien. Hij had hem
in daden getoond, dat Hij in dezen weg
met zijn knecht optrok. Hij had de goed
keuring van zijn God genoten. Hierop
alleen grondt zich nu zijne blijde verwach
ting dat de Heere het hem verder zal
doen gelukken.
Daarbij zijn God, die hem zoo blijkbaar
riep en stelde cn leidt is „God van den
Hemel." Hij is dus de Almachtige
en Vrijmachtige. Hij doet al zijn
welbehagen Zijn raad zal bestaan. Hij is
door niets gebonden, noch beperkt. Wat
zou Hem te wonderlijk zijn?
Hij mag zich verzekerd houden van de
vergeving der zonden, de uitdelging der
schuld en dat de Heere met hem is.
Daarom alleen in God heeft hij
oorzaak om op 't oogenblik, als alles ver
loren schijnt, nog te roemen„God van
den hemel, die zal het ons doen gelukken."
Stad en tempel zal worden herbouwd,
en de vijand zal beschaamd gemaakt
worden.
In dit geloof, in deze hope is een
b e w ij s van datgene, wat nog ganscli
niet wordt gezien. Daarin is een zeker
onderpand der dingen, die nog niet zijn,
maar die de Heere werken zal.
Te midden van al wat ontvalt en af
valt, hebben zij hierin een rijken en
zoeten troost. Tegenover het eigen
vleesch en den spot en smaad van tegen
standers, hebben zij hierin een krachtige
bemoediging.
Evenals uit dezen kenmerkenden roem,
worden die echte knechten ook gekend uit
hun belijdenis. Hun belijdenis aangaande
zich zelf.
W ij Zijne knechten zullen
ons opmaken en bouwen."
Hierin belijden zij hun zalige staat en
toestand.
Zij zijn G'o ds knechten. Dit zegt
niet alleen de mond, maar toonde Ne-
hemia met ter daad. Zij zijn diep af
hankelijk van 's Heeren wil en goeddunken.
Aan eigen wil en weg en wijsheid en
kracht, zijn zij bij aanvang of voortgang
verloochend. Met hun persoon en arbeid
zijn zij in de hand des Heeren, gelijk zij
geheel voor 's Heeren rekening zijn.
Het is des H e e r e n en niet hun arbeid.
Het gaat naar 's He eren plan en gemaakt
bestek. Zij zijn de willig gemaakte werk
tuigen waardoor de Heere Zijn werk en
welbehagen volbrengt.
Zoowel de handelingen van den leef
tocht, als de uitkomst van den arbeid
laten zij den Heere over.
Het zijn blijkbaar afgezonderden
van de wereld, die met hun God alleen
wonen en van Hem alleen afhangen.
Deze belijdenis is niet te stout, want
zij is van den Heere hun geleerd en
blijkens het gebed in het yorige Hoofd-
stuk, berust zij in het verzegelde
verbond, in Gods eigen woord,
e n in 's Heeren ontdekkend en ver
zekerend werk in hem.
Zij zijn geroepen en in die roeping
bekwaam gemaakt om »zich op te
maken" dat is de gaven en krachten
en beloften des Heeren zich toe te eigenen
èn op zijn bevel aan den arbeid te gaan.
Zij mogen én moe te n én kunne n
bouwen in 't aangezicht van den vijand,
hoewel klein van kracht en aantal en
met o zoo vaak verflauwenden moed en
ijver.
Zij moeten en mogen en kunnen ge
trouw zijn in het aanbevolen werk.
In gestalte in woord en in werk eeren zij
dus eenig en alleen Jehova.
Als het 's Heeren tijd is dat de vervallen
muren Zions weder zullen opgericht worden,
dan verwekt Hij ook telkens weder zulke
knechten, zulke bouwlieden.
Eerst komen zij openbaar als diep el
1 e n d i g e n, met het volk onder deszelfs
schuld gebogen, doch daarna worden zij
worstelaars in 't verborgen en in 't
openbaar en zenden zij vurige gebeden en
smeekingen tot den troon der genade, dan
worden zij krach ti ge belijders en
getuigen van het recht en de deugden,
het verbond en de beloften des Heeren, en
eindelijk boort men ze v r o l ij k roemen
God van den hemel, die zal het ons doen
gelukken"
Dit is ook nog kenmerkend voor deze
bouwlieden. Tegenover hen staan altijd
spottende en verachtende Sanballats en To
bias en Gesem en van afvallige en lasteren
de en weerstrevende priesters en aanzien
lijken zijn zij vaak omringd en telkens
bemoeielijkt.
Lezer watzijt gij waar is Uw plaats
en gezelschap Kunt gij mede bouwen
Moogt gij mede roemen, zij 't ook in zwak
heid V »God van den hemel, die zal het
ons doen gelukken, en wij zijne knechten,
zullen ons opmaken en bonwen."
De bouwlieden zullen eenmaal in Zion
zeker wonen, en eeuwig voor hun God
ten goede van Hem gedacht worden, maar
hun smaders en spotters en weêrpartijders
hebben geen deel, noch gerechtigheid,
noch gedachtenis in Jeruzalem!
(Tengevolge der noodzakelijke plaatsing van on
derstaande ACTA, moeten voor dit en liet vol
gende nummer de rubrieken //Kerk" en //Kerkelijke
Mededeelingen" vervallen.)
ACTA VAN HET SYNODAAL CONVENT,
gehouden te Rotterdam.
EERSTE DAG,
28 Juni 1887.
Het Synodaal Convent, te Rotterdam, werd gister
door Dr. v. d. Bergh, van Voorthuizen, met gebed
geopend. 80 Vrijgemaakte kerken waren vertegen
woordigd en 40 groepen van leden van kerken;
te zamen waren 200 a 250 personen aanwezig. Dr.
Kuyper, rapporteur der Commissie voor het Agen
dum, stelde voor de benoeming van Dr. Rutgers
tot voorzitter, van Ds. Lion Cachet en Ds. Ploos
van Amstel tot assessoren en van Ds. Hoekstra en
Ds. Sikkel tot secretarissen. Voor het onderzoek
der credentiebrieven werden benoemd de heeren
Bajema, Van Goor, Klaarhamer, Van den Bleek,
Kuhler en Van Munster.
De praeses, Dr. Rutgers, herinnerde in zijn ope
ningswoord aan de vergadering van de Synode
van Holland en Zeeland, 28 Juni 1574 gehouden,
toen de omstandigheden veel drukkender waren,
en wekte op, om in vertrouwen op God te arbei
den en beslist te handelen. Besloten werd voorts,
der Pers dadelijks bericht te geven van de ver
richtingen. Tot commissie hiervoor worden be
noemd de heeren Dr Kuyper en Lion Cachet. Dö
commissie van preeadvies wordt gevormd door de
heeren Kuyper, v. Goor, De Hartog, Geesink, v.
d. Bergh, Klaarhamer, B. van Schelven, v. Loon»
De Savornin Lohman, Keuchenius, Heemskerk J.
G. rabius, Kuhler, Zuidema en Van den Bleek.
Na de pauze werd het verslag der geloofsbrieven
goedgekeurd rapport over deel 2 van het Agen
dum door Dr. Kuyper uitgebracht en een voorstel
omtrent het behandelen van het Ao-endum goed
gekeurd. De belangstelling was groot, terwiil do
bespreking een zeer levendig karakter droeg
Het Agendum was verdeeld in 10 deelen "waar
van Deel II handelde over //de Regeling
van het verband der Kerken." Na
breede discussie werd hieromtrent het navolgend©
UCS10b6H
P^tselijke Kerken zijn naar
goddelijk recht gehouden en verbonden, om niet
ndependentistisch op zich zelf te blijven staan
maar zich onderling te verbinden en saam te
plaatsen onder het eenige zeggenschap van den
Koning der Kerk.
Slechts dan mogen zij geen verband zoeken,
en zijn zij luerin verontschuldigd, wanneer zulks
niet kan gevonden worden naar den eisch van
Gods Woord, maar strekken zon tot verkorting
der V\ aarheid of ter krenking van de Koninklijke
majesteitsrecliten van haar eenig Hoofd.
2. Zulk een verband van kerken kan om de ge-
iegengeden en omstandigheden niet met alle ker
ken op even vasten voet aangelegd. Wel moet het
m beginsel zijn een verband met al 1 e,-kerken,
ook buiten ons land, die met ons een even dier
bare en gezuiverde belijdenis hebben, maar op
zoo uitgebreide schaal kan het alleen door corre
spondentie werken.
3. Daarentegen behooren de meer hij elkander
gelegen kerken Van eene natie dit verband vaster
te maken.
4. Daar intussclien liet lichaam van Christus
voor zooveel het zich in onze natie openbaarde
een iskan en mag geen definitief kerkver
band opgericht dan zulk een, waarbij alle geloo-
vigen, die een zelfde zuivere belijdenis met ons
deelachtig zijn, elk in hun eigen kerk met ons
saam kunnen werken.
Eisch voor een definitief kerkverband zou
alzoo zijn, dat niet alleen de doleerende Kerken,
maar ook de geloovigen die nog onder de Hiër
archie bleven, en evenzoo de broeders uit de ker
ken van Ledeboer, en in de Chr. Ger. Kerk en
andere Vrije Kerken met ons saam werken.
5. Zoolang dit nog niet het geval is, kan dus
het aan te leggen kerkverband nïet anders dan
voorloopig zijn, en zon een definitief
optreden een ongeoorloofde aanmatiging en een
miskenning van cle rechten der andere broederen
zijn, terwijl het voorloopig optreden én een
belijdenis van eigen onvolkomenheid én de bede,
om met de overige broederen vereenigd te worden
insluit.
6. De kenteekenen die h:er beslissen, zijn 1.
dat een voorloopig kerkverband niet over de Be
lijdenis mag beslissen en een definitieve organisa
tie, altoos in verband met de buitenlandsche ker
ken, hiertoe wel gerechtigd zou zijn, hetzij om
haar uit te breiden, hetzij om haar te verduide
lijken, en 2. dat een voorloopig kerkverband geen
recht heeft om verandering in de Kerkenordening
te maken, al spreekt het vanzelf, dat men naar
de gelegenheid der tijden, en om het afstuiten op
de onmogelijkheid enkele bepalingen onuitvoerbaar
kan verklaren en laten liggen.
7. Als naam is het raaazaam ons te noemen
D oleerende Kerken, en onze combinatie
Voorloopig Kerkverband van Nederduitsclie Geref.
Kerken (doleerende)." Doleerende hierbij opgevat
in den zin, dat alle onze Kerken, als 'klagende
naar God over de verongelijking Zijner Kerk, do
leerende zijn bij de Overheid in zooverre deze een
valsch kerkbestuur tegenover ons handhaaft en
toch, bij de gratie Gods regeerende, gehouden is
aan Gods Kerke recht te doen.
Zoo echter, dat dit klagen om recht niet eischend.
en uit de hoogte toega, maar verzeld zij van be
lijdenis van eigen ontrouw en schuld. En even
zeer niet enkel bedoele zelfzuchtig recht voor
zichzelf te zoeken, maar in medelijden en deernis
ook een zoeken van reeht voor de broederen zij.
Op punt 10 wordt besloten: Vat men de ker
ken verkeerdelijk op als eene landseenheid, dau
deelt men ze in, bij de Gereormeerde opvat
ting daarentegen voegt men ze saam.