S H S. Hoe zou dit ook anders kunnen. De Filistijn heeft Gods recht op zijn volk ont kend en geschonden, en nu is de Heere opgestaan om als Rechter dat recht te handhaven in zijn oordeelen over de overtreders. Zijn richterlijk zwaard is ont- blpot. In de banden, waarmede Simson gebon den is, is geen kracht meer. Dit kwam, omdat de Heere iets van zijn almachtige kracht in Simson's spieren gaf, en ten anderen, omdat de Heere zijn kracht aan de bindmiddelen der Filistijnen onttrok. »Zijn kracht" zeggen wij. Want daar is geen kracht dan die God geeft en on derhoudt. Zoowel het goede als het kwade geschiedt met kracht, die uit God en door Hem werd verleend. Niet dat de Heere kracht schenkt, opdat men er de zonde meê doe. Dat zij verre. Die zondigt misbruikt de van God ten goede geschonken krachten. Dit is mede het schrikkelijke der zonde. De Heere gaf mij de kracht in de tong en onderhoudt die kracht gedurig, opdat ik Hem love en prijze en nu gebruik ik die gave om Hem en mijn naaste te vloeken. Ook de krachten der natuur, zoowel in de le vende als levenlooze voorwerpen, stortte de Heere er in uit en onderhoudt ze van oogenblik tot oogenblik. Trekt Hij zijne kracht er uit terug, dan is er geen touw meer dat bindt, geen steenen muur kan dan meer staande blijven, gelijk te Jericho bleek. Welk eene heerlijke en troostrijke waar heid is dit voor Gods volk. Het hangt dus nooit af van iets buiten God, en geen vijand of vijandelijk middel heeft meer recht over dat volk, zoodra de Heere zijn »tot hiertoe en niet verder" spreekt. Met een ezelskinnebakken". Zonder een zwaard. D. i. zonder eenige inmenging van het menschelijke. Dat doode voorwerp in Simson's hand was wel een diepe ver nedering voor den Filistijn. Als honden had Gods richter hen doodgeslagen. Sim son spreekt dit feit na den slag opzettelijk uit. Zie vers 16. Het is als het ware een prediking voor Israël. Andermaal zien zij dan nu, dat de on derdrukker niets is, zoodra de Heere voor Zijn volk strijdt, 't Is alleen, omdat Juda met zijn God gebroken lieeft, dat hen deze wereldmacht heeft overmocht en ten onder houdt, doch indien deze afkeerige kinderen wederkeeren tot den Heere, dan zal Hij hun afkeeringen genezen. Ys. 18. Simson dorstte zeer. Tengevolge der groote inspanning in dezen verlossenden kamp. De sterke held had overwonnen, maar zijn lichaam was als verbroken en hij was bijna stervende van dorst. Ook in dit dorsten wederom wijst Simson op Christus. Hij weet, dat hij de knecht des Hee- r e n is, daarom beroept hij zich op den Heere. Hij kan niet toelaten, dat zijn Na- zireër aldus de verderving zie. Hij verhoort dat gebed en klooft de steenrots. Hier is nu Simson tevens ook beeld van Gods volk. Eerst maakt de Heere zijn volk levend door zijn Geest, en leert Hij het kloeke daden te doen. Maar telkens moet het dan ook uit de geestelijke steenrots gedrenkt. De Fontein des aanroepers, dat is Chris tus voor al zijn aamechtig en bezwijkend volk. Hoe meer gij nu voor den Heere moogt leven, en hoe meer Hij U tot zijn werk gebruikt, des te meer zult gij aan de le vende wateren dezer Fontein behoefte heb ben, en er ook mede gedrenkt en verkwikt worden. vs. 20. Vreemd staat hier deze mede- deeling zoo midden in het verhaal van zijn leven, 't Is alsof er plotseling een gordijn valt, alsof op eens zijn richterlijke arbeid wordt afgebroken. Dit is ook zoo. Simson is hier op 't schoonste punt zijns levens Van nu af raakt hij in zondige banden verstrikt en laat zijn schoone taak vallen. Hoewel, ge lijk zal blijken, de Heere hem niet ontslaat. Tot nog toe moesten wij van de zes genoemde bezwaren in no. 1 der Kerkbode er één onbesproken laten. Het is die, welke niet zelden in de volgende woorden wordt uitgesproken ik laat de organisatie voor wat zij is, wij kunnen toch op eenmaal niet alles goed maken, en ik predik Christus." Hoe fraai en vroom en ijverig klinkt dat, niet waar Lezer Men zou zoo zeg gen, die zóó spreekt is vol liefde tot de zielen en vol ijver om zielen te winnen voor den Heere en Zijn Koninkrijk. Het is echter niet veel meer dan klank. Dit bleek in de laatste tijden ook daaruit, dat juist de zoo sprekende dominé's de heftigste vervolgers der Ge reformeerden zijn, en de vurigste ij veraars voor de Synodale organisatie. 2ij laten de organisatie met rust. Dit kan zijn. Maar de organisatie laat de dienaren des Woords noch de Opzieners, noch de gemeenteleden met rust, zoodra men naar Gods Woord wil gaan leven, niet alleen in zijn binnenkamer, maar ook op de preekstoel en in de catechisatiekamer en in de kerkeraadsver- gadering en bij doop en avondmaal en bij het op belijdenis toelaten tot de tafel des Heeren. Dit weet tegenwoordig iedereen. Zóó zelfs, dat als een ambtsdrager zegt„mij bemoeilijkten de Besturen nog niet", men dan eenvoudig antwoordt, omdat gij ook nog nooit ernstig en geheel uw beloften aan den Heere en zijn gemeente gedaan, hebt trachten na te komen. Zij laten de organisatie met rust. Maar hoe maken zij het dan met den e i s c h van die organisatie om ieder als ten avondmaal enz. gerechtigd geloovige te erkennen, die maar een attestatie kan toonen of een bewijs van lidmaatschap, onverschillig of dit door een kerkeraad is afgegeven, die de waarheid loochent of wel door een, die haar belijdt, of met dien anderen e i s ch om als twee jonge menschen belijdenis doen, en de een belijdt, dat hij Jezus niet voor den Zone Gods houdf, dat van het borglijden Christi te spreken, een afschuwelijke bloedtheologie is enz en de andere belijdt, dat al wat in de 3 Formu lieren van Eenigheid beleden wordt, de volle waarheid Gods is, om deze beide jonge menschen dan toe te laten tot het H. Avondmaal. Die organisatie eischt van hen Ds. Sibmacher Zijnen, Ds. Riemens, Ds. Klaar hamer gelijk te erkennen als Bedienaren des Woords, hoe doet dan zoo iemand wel Neen, als de F r a n s c h e n in 't land zijn, dan is het eenvoudig onzin als een Oranjeklant zou zeggen ik laat de Franschen de Fransehen, en leef en spreek en regeer alsof die overweldigers er niet waren, maar alsof Oranje regeerde. Indien die Oranjeklant dat werkelijk doet, zit hij binnen acht dagen achter slot, zoo hem niet erger is overkomen. Zij prediken Christus. Goed. Liever hooren wij een bedienaar des Woords zeggen, dat hij 't zijn roeping acht om het woord te prediken, het woord te bedienen aan de gemeente van Christus. Doch die mannen van dit 6e bezwaar spreken liever zoo niet. Als zij dan over Christus prediken, doen zij dit zeker, ook wel eens naar aanleiding van E f. 1 1920, öf naar P s a 1 m 2, óf naar 2 Cor. 6 15a, öf naar vraag 50 en 51 van den Catechismus? Indien zij daarover dan eens recht schriftuurlijk en vooral ook practicaal predikten, en een gemeentelid kwam dan eens na de preek vragenmaar do miné hoe kunt U dan nog langer bij de meest ernstige zaken een Synode gehoorzamen, die zegt dat liaar de drie deelen der koninklijke macht (wetgeven, rechten, regeeren) in de kerk toebehooren, en dit niet enkel zegt, maar daarnaar ook handelt, en zich in haar macht des noods door burgemeesters, politie en sol daten laat handhaven Wat zou dan die dominé daar wel op antwoorden En zou hij dan zijn antwoord met Gods Woord kunnen staven? Neen, Lezer, dan worden die lieden öf boos, öf antinomiaan, öf zij beroepen zich op de reglementen, öf zeggen dat de orde en de rust niet mag gebroken, of iets dergelijks. Och het is zoo duidelijk geworden inu de laatste paar jaren, en het wordt met den dag duidelijker nog, dat Christus' Koningsambt, en koninklijk recht en woord en eere, zich niet laat vereenigen met de Synodale organisatie. Die in woord en daad zich een vriend van Christus betoont, die wordt een vijand van deze organisatie gesteld, en moet dit op allerlei- wijze ervaren. Dit zeggen klinkt wel schoon, maar wat het inhoudt is onbestaanbaar. De prediker en de kerkregeer- d e r laten zich niet scheiden. De eene kan niet getrouw zijn, terwijl de ander, ontrouw is. Luther sprak „hier sta ik, ik k a n'

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1887 | | pagina 2