Plicht tot Belijden.
dreven gevoelt om tegen Israël op te
trekken.
Doch zij zijn niet opgetogen tegen de
trouweloozen en bondbreukigen Juda, maar
tegen dien eenen Nazireër, in wien de
echte Israëliet weer opleefde, en die juist
Öaarom door den Filistijn uit haat tegen
den Heere en uit zucht tot zelfbehoud niet
kon worden gedeeld.
Hiermede is ook verklaard, waarom eerst
de Farizeën en Schriftgeleerden, daarna
de Keizers van het oude Rome, toen we
der de Roomsche hiërarchie en in onze
dagen o. a. hier te lande de Synodale
hiërarchie niet af kan laten, te vervolgen
en te onderdrukken dat kleine onaanzien
lijke hoopje, dat godzalig wenscht te leven,
en dat zich als Volk en Kerk des Heeren
dan ook alleen aan Zijn Woord wenscht
te houden.
»Wist gij niet, dat de Filistijnen over
ons heerschen." Welk een vraag. Simson
had dus met de uitoefening van zijn
ambt maar moeten wachten tot de Fili
stijnen vrijwillig hun overheersching had
den opgegeven, en aan Israël hadden toe
gestaan weder naar Gods wet te leven.
Of Sirason had als Gods Richter naar
Filistijnsche wetten moeten le
ven, en gansch niet regeeren.
Zij vragen er niet naar of Simson is
opgetreden door de roeping Gods, door de
drijving des Geestes, volgens het recht en
den plicht van zijn ambt, zij zijn blind
voor den nieuwen smaad in dit eischen
der Filistijnen den Heere in Zijn recht en
Zijne eere aangedaan,zij zien maar één ding,
dat de Filistijnen over hen heerschen, dat
hun valsclie en zoo ontzettend duur ge
kochte rust nu verstoord is, en dat zij
gevaar loopen van nieuwe onderdrukking.
Mijn Lezer, ziet gij nu in waarom het
zoo schrikkelijk is tegenover Uw God en
met het oog op U zelf, als gij thans doet
wat Israel toen deed, door U te stellen
tegen de reformatie Uwer kerk, dat is voor
een geoordeelde hiërarchie zooals die haar
uitdrukking vindt in het Nederl. Her
vormd Kerkgenootschap
Wij zullen u wel binden en overleveren,
maar u geenszins dooden. Arme Juda.
Hiermede paaide hij dan zijn consciëntie
en zijn tegen zulk een daad protesteerend
rechtsgevoel. Doch te vergeefs. Voor God
en Zijn Woord staat Israël door deze daad
schuldig aan R i c h t e r m o o r d.
Alleen door het schuld en banden en
oordeel overnemen van den tegenbeeldigen
waarachtigen Richter en Borg, kan Juda
van deze ontzettende zonde en deszelfs ge
volgen worden verlost.
Leest hierbij eens aandachtig Rom. 11
vs. 2636. Moet gij niet als Paulus in
vs. 33 in aanbidding wegzinken voor de
genadegedachten en wegen des Heeren?
Wij zullen u niet dooden. Met die ge
dachte paait zich zoo menige Broeder in
Classikale Besturen en Kerkeraden thans
ook. Neen z ij zullen hun gereformeerde
Broeders, die het onder de Filistijnsche over
heersching om Gods wil niet langer
houden kunnen, niet afmaken. Zij zullen
hun alleen maar binden en overleveren,
Opdat anderen hen afmaken kunnen, zij
zullen alleen maar door lijdelijk toezien,
en door dè mantels vast te houden van
hen, die Stefanus ombrengen, deze gruwel
daad helpen mogelijk maken.
Neen, arme Broeders, gij misleidt u zelf,
voor God en Zijn Woord zijt gij mede
plichtig en medeschuldig aan den kerke-
lijken moord gepleegd aan uw trouwe Her
ders en Opzieners.
s m s.
Uit de Heraut' nemen wij gaarne het
volgende uitnemende stuk over. Worde het
gelezen en ernstig overdacht.
Ook in de dagen der Hervorming deed
zich het machtige vraagstuk der belijdenis
voor; en toen velen ook in die dagen
hiermee schuilvinkje speelden en aldus het
belijdend karakter der kerk ondermijnden,
toen heeft een treflijk godgeleerde, die in
merg en been Gereformeerd was, dit stuk
der belijdenis eens kort en bondig in vijf
stellingen, op grond van Gods woord
uiteengezet.
Het is zoo helder als glaszoo ver
staanbaar als tweemaal twee vieren
door de gestadige bijvoeging van de
Schriftautoriteit voor elk kind van God
zoo volkomen afdoende.
EERSTE STELLING.
I. De Belijdinghe der H. Godtlijcker
Waerheyt, is een dienst Godts, waer door
wy de selve Waerliyt, die ons sekerlijck
uyt de H. Schrift bekent is, vrijmoedelijck
na gheleghentheyt onses Ampts, uyt een
ernstighe liefde Christi, ter eeren Gods,
ende tot der Wtverkoren zalicheyt belijden,
Math, 10, vers 32. Soo ivie my dan
belijden sal voor de menscliendien zal ik
oock belijden voor mijnen Vader die inde
Hemelen is.
1 Petri 3, vers 15. Maer heylicht den
Heere in uwe hertenen weest altijt bereyt
om te antwoorden een ieghelijck die rekenschap
van u beglieertvande hope die in u is.
Rom. 10, vers 10. Want met der herten
ghelooft men ter rechtveer dicheyt, maer met
den monde belijdtmen ter zalicheyt.
2 Timoth. I, vers 8. Soo dan en schaemt
u niet van het ghetuyghenisse enzes Heeren.
Niet tevergheefs wort inde voor-ghestelde
beschrijvinge, de ernstige liefde Christi
gestelt, als de naeste werekende oorsaeck
der belijdinghe, want den Duyvel selver
seyde by Marc. I, vers 24 tot Christum
lek weet, seght hy, wie ghy zijt, namelijck
de heylighe Gods, ende den waer-segghende
Gheest riep door het Dochterken, van
Paulo ende Syla, Actor 16, vers 17. Deze
menschen zijn knechten des AlderhoogstenGods,
die ulieden den Weclider zalichijt verkondi-
ghen. Maer hy en seyde dat niet, uyt de
liefde Christi, noch met opsicht vande
Hemelsche Waerhyt voort te planten,
maer op dat hy die met syn leughenen
soude vermengen, ende alsoo een quaet
vermoeden verwecken over de Waerheyt
waerom oock syne belijdinghe van Christo
verworpen, ende van Christo ende Paulo
belast werd stille te swijghen.
n. De belijdinghe der Waerheit ghe-
schiedt, oft met den monde alleenlijck, oft
met gheschrifte, oft martelarije.
Met den monde gheschiedt de belijdinghe
der Waerheyt, wanneer wy oprechtelpck,
naektelijck, ende eenvoudelijck met den
monde belijden, dat wy inder herten vande
Waerheyt ghevoelen.
Rom. 10, vers 10. Want met der herten
ghelooft men ter rechtveer dicheyt, maer met
den monde belijdtmen ter zalicheyt.
Psalm 119, vers, 46. Ik spreke van uwe
getuygenissen voor koninghenende en schame
mij niet.
Soodanich is de belijdinghe Petri ghe-
weest.
Math. 16, versl6.SymonPetrusantiooorde,
ende sijde Ghy zijt Christus de Sone des
levende Gods.
Joan 6, vers 68. Doe antwoorde hem
Sijmon Petrus Heere tot wien zullen wij
gaen ghij hebt de woorden des eeuwighen
levens. Vers 69. Ende wij hebben gheloofd
ende bekentdat ghij zijt die Christus de
Sone des levenden Gods.
Dese Belijdinge wordt soo dicwils ende
menichmael van ons ghebruyekt, als wy
teghen de lasteringen, de Godtlijcke Waer
heyt ghetrouwelijck verdedigenwant
ghewisselijck het en behoort bij ons altijt
gheen swijghens tijfc te zijn, op dat onse
Vyanden gheen oorsaek en nemen, over
ons te juyehen, ende wy niet en schijnen
eenige ons voorgheworpen dwalinghen
aen te nemen, ende te bekennen. Welcke
Belijdinghe indien immermeer, soo isse in
desen tijdt hoochnoodich,die soo vruchtbaer-
van ketterijen ende blasphemien is, als
oyt te voren eenighe is gheweest.
Met gheschrift wordt de Waerheyt be
leden, wanneer wy, oft in onsen oft der
gantscher Kercken-name, de Leere der
Waerheyt, van eenighe Religions-verschil-
len beschreven, vervaren ende aenneinen
ghelijck inde voorgaende eeuwe byna in
alle Landen ende Koninckrijcken gheschiet
is.
Door martelarije wordt de Waerheyt
beleden, wanneer wy de Godlijcke Waer
heyt door verdraginge van ongelijc, van
lasteringe, van targinge, van gevanckenisse,
van beroovinge van goederen, van afsettinge
van dienst ende weerdicheden, door verdra
ginge van schande, slaghen, ballincksckap
pen, ja wanneer het den Heere ghelieft des
doots selver, wy (segghe ick) der Heyligher
Godlijcker Waerheytghetuyghenisse gheven»
I Petri 2 vers 20* Maer ist dat gliij ver-
draecht als ghij wel doetende nochtans te lijden
hebtdat is ghenade bij GodVers 21. W"ant
hier toe zijn wij geroepen, want Christus heeft
oock gheleden voor onsons een óxempel achter-
latendeom dat ghij sijne voetstappen soudet
navolghen,
I Petri 3 vers 14. Maer ist dat ghij oock
lijdet om der rechtveerdicheijt, soo zijt ghij zalich
ende en vreest hare vreeze niet. ende en verschrict
niet.
Phdip I vers 29. Want u is glieghetón inde
sake Christiniet alleen in hem te ghtloovenmaer
oock voor sijnen Name te leiden.
IH. Men moet de Waerheyt Gods be
lijden, om dese navolghende redenen.
1. Het is ons van God bevolen ende
belast.