F- Weekblad gewijd aan de belangen der Gerelormeerde Kerken. 1887. Zondag 24 April. SIMSON. x. No. 10. 23 APRIL. ZEEUWSCHE KERKBODE. J\ED ACTEUR, V. D. J^LAARHAMER. te MIDDELBURG, Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning; Hij zal ons behouden. Jesnja 83 22. Doch Samuel zeide: Heeft de HEERE lust aan Brandofferen, en Slachtofferen, als aan het gehoor zamen van de stem des Heeren? Zie gehoorzamen is be ter dan Slachtoffer, opmerken dan het vette der rammen I Sam. 15 22. Deze bode verschijnt eiken Vrijdagavond. Abonnementsprijs per 20 nummers fr. pp. (bij vooruitbetaling) f0,50. Advertentiën van 15 regels - 0,30 Iedere regel meer 0,05 Uitgever K. LE COINTRE Middelburg. Bijdragen en ingezonden stukken aan den Redacteur. Abonnementen en Advertentiën aan den Uitgever. IVederd. Geref. Rerk (doleerende) OOIDSDIE^STOEF ENTNT G E!N" in de week van 2439 April, in de Zaal „Scliutterslioff." 's voorm. half 10 uren Ds. KLAARHAMER, 's avonds zes uren Ds. KLAARHAMER. Riclite ren 15 5. Simson verwoest liet koren, de most en de olie. Dezelfde verwoesting welke de Filistijnen zoo me nigmaal in Israël hadden aangericht, alleen uit haat tegen het volk en uit znchtover hetzelve zijne heerschappij te blijven behou den. Nu waren dit juist de gaven, waarin de Heere aan zijn volk zijn gnnst betoonde, zij waren Israël uitdrukkelijk toegezegd, en golden tegelijk als beeld der geestelijke zegeningen van Jehova aan het Bonds volk toegezegd. De Kanaaniet had zich dus niet enkel aan Israël, maar ook aan des Heeren Woord en werk door die verwoestingen ver grepen. Daarom oefent de Heere hier het recht der wedervergelding aan den Filistijn uit, als Simson aldus zijn koren en wijngaar den en olijven verwoest. Niet den mensch, maar wel Gode komt dit recht toe. Het is overigens opmerkelijk, hoe toch reeds van alle eeuwen de tegenstanders van Gods volk, altijd weêr trachten Israël eerst in zijn bezit en inkomen en daarna ook in zijn leven te krenken Dit is zelfs een kenmerk, waaraan die tegenstanders worden gekend. Ook in deze verzen zien wij dat niet Israël, maar den Heere de wrake toekomt, en dat Hij het ook zal vergelden. vs. 6. De Filistijnen verstaan Simsons daad niet. Zij schrijven haar toe aan zijn toorn en wraakzucht over het schandelijk onrecht, hem door ziju" 'schoonvader en vrouw aangedaan. Lezen wij nu ook het verhaal nog eens aandachtig, dan zien wij dat Simson wel aanleiding had gegeven om de heidenen zóó te doen denken. Het ware wel goed geweest, zoo hij duidelijker had doen uitkomen, dat het ging om Gods recht en eere. Nu verbranden de Filistijnen zijn vrouw en haar vader, in de hoop daardoor hem te bevredigen. Zij kunnen ook niet geloo- ven, dat het Simson om den naam en de zaak des Heeren te doen is. Dit kan de wereld nooit van Gods volk en knechten vatten, omdat zij zelf voor 's Heeren recht en eere blind en gevoelloos is, en zich zelf als middelpunt van al het bestaande beschouwt. vs. 7 en 8. Simson kan zich echter hierdoor niet laten ophouden. Niet hij, maar het recht Gods moet voldaan. Niet hij moest ontzien, maar voor den Heere moet Israël en moeten de volken zich ontzien. Daarom mag Simson, die als Richter het zwaard des Heeren tegen Israels onderdrukkers hanteert, niet ophou den 's Heeren oordeelen uit te voeren, voordat de straf geëvenre- digd is aan de misdaad. De Richter is in dezen niet heer, maar slechts instrument. Bovendien de wraakoefening der Fili stijnen geschiedde niet als eene betaling tot herstelling van het recht, maar was slechts een middel om de straf af te koopen. Hierin mag de Richter niet treden. Hij zou daardoor den Heere in zijn recht en gerechtigheid niet eeren, maar smaden. Hij ging daarom door en krenkte den Filistijn aan den schenkel en de heup. Hij ging dus mank en was gebroken in zyn kracht. Nu kon Israël zien, dat de Filistijn niet onoverwinnelijk was, en dat des volks onderworpenheid aan dezen overweldiger, niet het gevolg was van diens groote kracht, maar alleen van deszelfs eigen zonde en van zijn wandelen zonder God. De Heere toont klaarlijk, dat Hij Zijn volk nog lief heeft, nog verlossen wil, dat Hij nog deszelfs koninklijke Behouder zijn wil. Toch ziet Israël het niet. Van zich zelf is het gunstvolk even dood en blind en onverstandig en traag van hart, als de Filistijnen. Zou daarom Israël de door Simson verkregen verlossing waarlijk ge nieten, dan moest de Heere niet alleen vóór hen, maar ook in hen wat doen. Simson woonde op de rots Etam. Let ten wij hier op. Zelfs in het midden zijns volks woont hij alleen. Een Nazireër, een afgezonderde. Dit alleen wonen getuigt schrikkelijk tegen Israël. Zij begeeren dezen Richter en zijn over winningen niet. Daar is zelfs niemand, die hem met lof of dank tegemoet gaat, als hij de vijanden met een grooten slag heeft geslagen. Is dit niet ontzettend Simson woonde alle en, juist door zijn gehoorzamen, juist door het doen van waarheid en recht. O, hoevelen uit onzen tijd zouden hem om dat allee n-wonen veroordeeld hebben. Van die menschen die altijd vra gen wie en hoevelen gaan er mede. Wat zouden zij veel op Simsons doen af te dingen hebben gehad. Zeker zou het voor hun vroomheid de tijd nog niet zijn geweest. Misschien zouden zij hem wel den

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1887 | | pagina 1