leden van Vrouwenpolder door het Clas-
sikaal bestuur in hun ambt zijn geschorst.
Natuurlijk is deze schorsingsbul zonder
waarde of kracht, want die gemeente
staat niet meer onder de macht dier Be
sturen.
INGEZONDEN STUKKEN".
JBuiten verantwoordelijkheid der Redactie.
Aan de WelEw. Heeren Predikanten en
de Eerw. Ouderlingen der Classis
Walcheren".
Geachte Vrienden
Ik heb een woord op het hart, en weet
geen beteren weg dit te ontlasten dan in
dit blad, waartoe mij welwillend de ruimte
werd beschikt; vooraf echter eenige in
leiding.
Sedert ik tot het ambt van Opziener
werd geroepen, en ook door mij in de vreeze-
Gods werd aanvaard, was ik meermalen
met U te zamen vergaderd, ter behande
ling van 't geen ons ingevolge het ambt
was opgelegd en ik moet bekennen, geen
reden te hebben, mij over min aangename
bejegening te beklagen, wat mijn persoon
betrof, maar wel waar de zake Gods en
zijne Waarheid ten onder werd gehouden,
en men deze geen recht liet wedervaren,
tenzij dan, met consessies, die ons niet
betaamden.
Menigmaal toch, verliet ik de vergader
plaats met een benepen hart, ziende dat
de liefde Gods beneden nul gedaald was,
en alles zich bepaalde tot een dooden kerk
vorm, en het afdoen van loopende zaken,
zonder één stap te doen tot eenige refor
matie.
Toch heb ik mij nog gevleid, toen men
zóóver avanceerde, dat over iets degelijks
gesproken werd, en toen men in de
gewone jaarlijksche Classis-Vergadering be
sloot tot eene Classikale Conferentie
Doch zie reeds dadelijk zwaaide weer
•de Synodaal Kerkelijke tuchtroede, in het
woord van den Voorzitter »Ik kan deze
vergadering niet officieel, doch
wel officieus samenroepen"; en alzoo
kwam het doodgeboren kind van de dienst
bare Hagar ter werelden dit bleek ook
spoedig nadat er een weinig gezuiverd
was, dat er nauwelijks één predikant was
die wilde presideren, en zij bij herhaalde
vergaderingen »door afwezigheid schitter
den" zooals één hunner het uitdrukte.
En verder hoe er een geheelen dag werd
zoekgemaakt, aleer er eene dragelijke for
mule gevonden was, waarbij werd uitge
sproken, dat de Gereformeerde Kerk ook
eeneLeer had,en dat deze uitgedrukt is in
de drie formulieren van Eenigheid, dit was
jammerlijk zoo zelfdat in de Koorkerk
-de steen in den muur en het hout in den
balk begon te roepen, en ons wees op de
gezegende hervorming! (1)
Doch zoo zwaar en moeilijk het ging
(1) De lezer zij herinnerd dat de Koorkerk in
-1597 den 29 Junie ten gebruike overging aan de
{Jereformeerden, welks verbasterd nageslacht wij
waren, aldaar toen in die kerk zittende in Octo
ber 1885*
met de leer, in het openbaren van leven
was het nog treuriger gesteld.
Toch kwam nog een zeker openbaar ge
schriftje in het licht, en was ondergetee-
kende, hiervan de voorsteller zijnde, aan
het moderamen als commissie van redactie
toegevoegd.
Hoe het verder daarmede ging is U be
kend. 't Werd eenvoudig alom geingno-
reerd. Helaasde geboren vrucht, werd
verstikt in kerkelijken walm.
Inmiddels kwam 1886 met zijne gerucht
makende beweging te Amsterdam.
Nu kwamen de kinderenvan Hagar op
de been, om het zaad Isaaks, het kind der
belofte, dat het gewaagd had te toonen
dat het leeft, dood te praten.
Men vloog naar Amsterdam met den roep:
wat is hier geschied Broederswel, wel,
wat een drukte, 't was even of de politie
plotseling binnen trad in een huis vol
valsche munters.
Ik verheugde mij heimelijk in deze zaken,
want ik, dacht: zoo komt er beterschap
en wat de vervolgers aangaat, zoo wordt
God wel gelasterd, maar wat de broeders
betreftzoo wordt de Heere verheerlijkt,
en dat op het gebied onzer moederkerk.
En zie, daarin verheugde ik mij, tevens
hopende dat de Synodale dienstknechten
van Hagar nu maar door zouden trekken
tot de afzetting toe.
En dit is alzoo geschied.
En nu ging er maar één woord uit
onder bijna alle ambtsdragers, dat het jam
mer en van de Synodalen niet goed ge
handeld was, maar ook dat er door de
kerkeraad te A. toch eigenlijk ook niet
goed gehandeld was en ja, men vreesde
algemeen dat dit muisje een staartje mocht
hebben, en dan kon het er voor ieder wel
eens op aankomen.
En gelukkig, ja, 't scheen of de tijd
ten einde was, dat de kerkelijke heeren
met hun geleende deftigheid dit niet meer
zouden kunnen bezweren, maar dat er iets
meer dan een gedaante van Godzaligheid
noodig was, en het nu op de kracht zou
aankomen.
Dit schokte alle Synodalen geweldig
doch onder de hand ging de verlevendi
ging door het gansche land, en mogen wij
toch wel aannemen, dat hoeveel gebrek
er ook aankleeft, toch weder op nieuw
naar de oude paden wordt gevraagd, en
voor het minste, niemand dit veroordeelen
mag zonder zich schrikkelijk te bezondigen.
Vele geschriften kwamen van de pers,
en nu mag ik toch bij niemand redelijker
wijs, eenige onwetenheid dezen aan
gaande veronderstellen.
Neen, 't is lang en veel besproken en
herhaald, dat het gaat om de eere Gods
en Zijn Waarheid, en tegen de Synodale
heerschappij, die om eigen hoogheid iedere
waarheid prijs geeft, en zelfs Godlooche
naars en Duivelskunstenaars nog moet
en wil handhaven in het ambt.
Ieder hunner zal hiervoor eens reken
schap geven, wanneer eenmaal de verloo
chende Koning Zijner Kerk, de Heere Jezus
Christus ten oordeel verschijnen zal.
Dit is een ontzettende waarheiden ik
j kan zoo plaatsen dat de Apostel schreef
>Wij dan wetende den schrik des Heeren,
bewegen de mensehen tot het geloof". 2
Corr. 5 11.
Op grond van een en ander wensch ik
U mijne vrienden toch wel eens in be
denking te geven of gij uwe houding om
als medevervolgers, of lijdelijk
daarin berustende toeschouwers of
afwacht ers, wel hebt overdacht, en
voor een eerlijk geweten kunt rechtvaar
digen
Het zou te veel ruimte vorderen, wan
neer ik mijne ondervindingen in den ker
keraad uit aanteekeningen verzameld, hier
zou melden, hiertoe zou eene brochure
noodig zijn; doch ik spreek tot degenen,
die dat toch nog wel versch in het geheu
gen ligt, en vraag verder: waar moet uwe
plaats toch zijn, als wij lezenLuc. 19
vs. 27 deze die niet gewild hebben dat Ik
koning over hen zoude zijn, slaat ze hier
voor mij dood."
Des Heeren Woord spreekt alzoo, en
wordt dit niet aangehaald om u te belee-
digen, maar opdat gij en ik, wij ons zouden
verootmoedigen, en voor God in de schuld
vallen van wege onze menigte ambtelijke
zonden.
Ook doe ik de vraag: aan ulieden die
zegt, in het Woord Gods te gelooven, is
het ambt zoo maar iets willekeurigs of
is het eene instelling Gods volgens Zijn
Woord, tot het weiden van de kudde Gods,
opzicht daarover hebbende. Is u dat nog
nooit op het hart gekomen hebt gij dit
nooit overdacht hebt gij u daardoor nóg
nooit laten vinden? Als ambtsdragers en
belijders is de onwetendheid ook schuld
voor God. Wat beteekent toch al dat sussen
en vrede roepen, en pleisteren met looze
kalk van Gods barmhartigheid tegen een
aarden wal, waar geene vastigheid van het
recht Gods in gevonden wordtwat moet
dat toch baten
Gij houdt der menschen zielen op, en
verleidt ze. Leest eens met opmerkzaamheid
Ezechiel 13.
Mij dunkt, als gij onbegenadigden zijt,
dan zegt uw verstand toch wel, dat het
ijveren voor eene genootschappelijke Syno
dale éénheid, niet dan doodend en verder
felijk is voor alle geestelijk leven.
Het is immers »spreek alzoo èn doet
alzoo" en indien gij deze dingen weet,
zalig zijt gij, zoo gij dezelve doet."
De tegenwoordige organisatie heeft toch
immers niets dan ellende verspreid en in
Gods Kerk uitgewerkt en daaraan zouden
wij nu gehoorzaam moeten zijn Hebt
gij echter geen geloof in een belovend
God, die altijd Zijn Woord zal bevestigen,
omdat het getuigenis des Heeren gewis is
leg dan liever uw ambt neder dan ooit
mede te werken aan het bemoeilijken van
diegenen, welke de hen toevertrouwde
kudde trachten te weiden.
Doch is er nog eenige bewustheid, dat
gij het lichaam Christi behoort te dienen,
en geen menschenbehagers moogt zijn, is
er nog eenigen drang der liefde in u,
doch ontbreekt u de vrijmoedigheid ga
dan in uwe binnenkamer en sluit de deuy