s s a s. Ook dat gelegenheid zoeken tegen de Filistijnen schijnt hun niet te hebben aan gestaan. Dat zulks van denHeerekon zijn, komt niet in hen op, hoewel zij toch weten, wat hun de Heere van dit kind 'heeft gezegd. Zoo zeer heerschten de Filistijnen over Israel. Zóó, dat zelfs vrome Israëlieten konden meenen dat het niet goed noch geoorloofd was, tegen deze van den Heere als een oordeel gezondenen, den strijd aan te binden, om hun juk af te werpen en hun banden te breken. Hoeveel is er toch in dat Israel van toen, dat ons herinnert aan de worsteling thans in onze Kerk aangevangen. Het derde bezwaar dat men opwerpt, doch dat voor velen geen bezwaar is, maar slechts een uitvlucht, heet„breken met de Synode en met de Synodale orga nisatie is revolutie". Dit zeggen dienen wij wat van naderbij te bezien. Yooral ook, omdat de Synodale heeren ook hier in de laatste weken een Bedienaar des Woords bemoeilijken, onder voorgeven, dat hij een kerkelijk oproer maker is. „Revolutie" en „oproermaker" zijn al tijd twee leelijke woorden geweest. Bij zonder echter in onze dagen hebben zij een zeer onaangenamen klank. Men denkt dan zoo onwillekeurig aan wat verleden jaar en ook weder voor eenige dagen helaas, te Amsterdam plaats greep, en aan hetgeen het vorig jaar gebeurd is in België. Een die oproer predikt of metterdaad bedrijft, wordt terecht door ieder, die het recht liefheeft, en die de op recht en ivaar- heid gebouwde orde bemint, gemeden en Veroordeeld. Nu dient maar gevraagd, niet wat gij oproer noemt maar wat waarlijk revolutie is. En dan moet al dadelijk opgemerkt, dat, indien er geen recht en geen wet geen innerlijk rechte en ware orde der dingen geen wettige overheid ware, dan zou er ook geen oproer kunnen zijn. Tegen een overweldiger of tegen een ingedrongen macht kan men dus geen oproer plegen. Immers, geen van beiden bestaan wettigzij hebben geen recht om gehoorzaamheid te eischen. Daarom was geen der Rigters in Israel een oproermaker, ook niet Simson, hoewel Israel in zijn tijd de macht van den Fili- stijn over zich had erkend(zie maar Rigt. 15 1112) en evenmin waren het onze grootvaders, toen zij de Franschen hielpen verdrijven, hoewel deze zich ook op erkende rechten hadden kunnen be roepen. Oproer is al wat uit beginsel tegen de Wettige overheid ingaat, zoolang deze naar Vecht en waarheid haar ambt oefent. Zoo was Filips van Spanje de man, die oproer pleegde, toen hij ophield ons volk haar wet en recht te regeeren, en hen daarbij met geweld wilde dwingen menschen meer dan God te gehoorzamen, en Willem van Oranje met zijn Geuzen en Hagepreekers waren de mannen, die dit oproer hebben gestuit, toen zij opkwamen voor recht en gerechtigheid en Gode daarbij gehoorzaamden. Napoleon was de revolutieman, die met geweld de wettige overheid uitdreef, en onze Oranjevorst aan het hoofd onzer grootvaders was dit niet, toen hij tot her stel van den echten Souverein dezen over weldiger hielp verjagen. Zoo is er geen schrikkelijker revolutie, dan indien een persoon of een huisgezin of een kerk of een volk, om wat reden dan ook, het waagt om menschen meer dan God te gehoorzamen, en Gods wet voor de wet eens menschen op zij te zetten. Niemand heeft het recht een orde van zaken, die op zulk zeggen of doen gegrond is, goed te keuren. Die zulk een orde der dingen bestrijdt en tracht op te heffen, maakt geen oproer, maar die komt op voor het hoogste recht en het hoogste gezag. Daarom zijn wij dan ook terecht gewoon om de apostelen als voorbeeld ter vervol ging te stellen, toen zij met het Sanhedrin braken, en zal geen liefhebber van Gods Woord ooit anders kunnen dan de Her vormers loven, omdat zij gebroken hebben met de roomsche hiërarchie, en daardoor de orde en rust verstoorden niet enkel in de kerk, maar ook in huisgezin en maat schappij en staat. En zoo moet men ook nu wederom niet als oproermaker schelden en vonnissen de zulken, die het opnemen voor het Koning schap van Jezus in Zijn Kerk, en daardoor noodwendig in verzet moeten komen tëgeii de Synodale organisatie. Deze organisatie eischt, gelijk wij zien zullen, te doen wat Gods Woord verbiedt en wil dat gelaten worde dingen, die Gods Woord gebiedt. Bovendien bestaat die or ganisatie kerkelijk onwettig, en is niets dan een ingedrongen macht. Dat verzet tegen die organisatie „oproer" zou zijn, is ook een zeer nieuwe vinding. Zij, die nu dat woord voortdurend op de lippen hebben, gingen voor niet lang ge leden in dit verzet de gemeente voor. Zoo hielp bijv. de tegenwoordige voor zitter van het zoogenaamde Classikaal Bestuur van Middelburg, in Oct. 1.1. een stuk goedkeuren, aan welks verspreiding door den druk hij meebetaalde, en dat de strekking had de oogen der gemeenten te openen voor de ellende, door de Synodale organisatie over de Kerk gebracht, en dat dienen moest om de vrijmaking der Kerken te helpen bevorderen. In dat stuk, hetwelk voor een paar maanden geleden uitkwam en verspreid werd van wege de Classis Middelburg, komen o. a. de volgende zinnen voor: »Zie maar, hoe dat de volgers van Ar- >minius, Pelagius en Socinus, met de »Eti- »schen",allen te zamen hand aan hand gaan! »en helaas! hoedat de lochenaars van den »eenigen Heere en Zaligmaker, den Heere Jezus Christus, vrijelijk hunne meeningen verkondigen, om de kerk te verwoesten »en van het fondement af te rukken, en >de Gemeente zelfs de Heilige schrift niet »meer behouden laten, maar ais een boek >vol fabelen en legenden bestrijden. En s-let wel dit geschiedt door Leeraars der Gemeenten, door Professoren der Hooge- scholen, en wordt door de Hoogere en lagere Kerkbesturen gehandhaafd, ja zelf& bevorderd. Zie de proponents formule en art.27,Regl. »op het examen voor de Evangeliebediening, >en art. 3840 Reglement op bet Gods dienstonderwijs, betreffende de aanneming »tot lidmaten, »Wij als Leeraars en Opzieners, gevoelen »den last onzer zonde en schande, maar alsof het eene ziekte ware, die men wel dragen kan, Jerem. 10 19. En toch, »het woord moet ons uit bet hart, al te »lang waren wij gevangen in knellende banden, zoodat de kracht ons vergaan is om ons uit te schudden, dewijl de Delila >van een gemakkelijk leven, onze vrijmoe digheid en geestelijke voorrechten heeft geroofd, waardoor bijna alle tucht is prijs gegeven, en de eere Gods niet meer wordt bedoeld. »Doch de uitwendige kerk Ik hoor ïx vragen vanwaar toch die afval Dit komt kortelijk hierop neder Nadat de grond genoegzaam was voor- bereid, werd de vigeerende kerkenorde in >1618 en 19 met gemeen accoord op de beroemde Dordsche Synode aangenomen, »in het begin dezer eeuw opgeheven. Vraagt gijwelke gevolgen dit had Wij antwoorden: de leer der waar- »heid werd gegeven, zooals <jüe in onze drie formulieren van Eenigheid was aan- genomen, en op het Woord Gods is ge- grond die ook beproefd is onder bloed »en tranen; en waardoor het ook bleek, »dat onze vaderen sterk waren tegen den antichrist gedurende de gezegende Her vorming, alsmede tegen de Remonstranten »en andere dwaalgeesten, omdat hierdoor »de Heere Jezus Christus, de Koning zijner »zoo duur gekochte Gemeente, werd geëerd >en de hoogste plaats gelaten, die Hem >aléén toekomt, en Hij zelve met hunne twisters twiste volgens Zijne belofte »die »Mij eeren, zal Ik eeren," enz. »Doch let wel die formulieren" zijn nooit afgeschaft, maar de kerkregee- >ring in 1816 in gevoerd, heeft dezelve buiten werking gesteld. »En het gevolg hiervan blijkt in onze dagen al te duidelijk,daar eene onbe- grensde willekeur in het verminken der »Leer ja zelfs helaashet voorstellen van leeringen der duivelen onverhinderd wordt gepredikt. En dit zijn zeer natuurlijke gevolgen, daar ook het ambt van Op- ziener in de gemeente, door deze kerkre- geering van alle kracht en waardij werd beroofd, en de Opzieners geen acht mogen hebben op de Leek, ja ook de kennis daarvan bij zeer velen teloor ging. Wat dunkt U lezer iemand die kort geleden hiermede instemde en hielp om dit te doen drukken, gaat nu een Bedienaar des Woords als oproermaker helpen brand-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1887 | | pagina 2