s a
het gehoorzamen van de stem des Heeren
Zie gehoorzamen is heter dan slachtoffer,
opmerken dan het vette der rammen".
1 Sam. 15 22
Door Simson zal het volk worden ver
lost van het zondige juk der Filistijnen,
dat hun belet Jehova naar Zijn Woord
te dienen en door Samuel zal de Heere
zijn erfdeel terug leiden onder Zijn rechte
en zachte en zalige heerschappij.
Met Simsons arbeid is dus de eigenlijke
hervorming pas voorbereid, en is voor
dezelve baan gebroken.
Gelijk ieder weet zijn er tegenwoordig in
jnze kerk mannen en vrouwen van aller
lei rang en stand, die voortdurend roepen
en vermanen: Werpt toch Broeders en
Zusters, dat juk der synodale Hiërarchie
van uw kerk en van uw zielen af". Niet
opdat gij dan zonder juk naar eigen zin j
en lust moogt rondspringen, maar opdat l
er plaats kome voor het rechte en zachte
juk van Jezus, Uw Heere en Koning.
Zoolang de kerk dit juk draagt, is zij ge
lijk aan David toen hij de wapenrusting
van Saul had aangedaan. Hij kon in
dezelve niet gaan. Zoolang hem dat kleed
van dien eigenwilïigen koning bleef klem
men, was hij onbekwaam den Heere te
dienen, en zijn volk te verlossen van dien
ruigen onbsneeden 'tegenstander. Daarom
eerst die Saul's wapenrusting afgelegd, en
dan het werk des Heeren opgenomen, en
in Zijn kracht volbracht.
Zij nu die hiertoe aanmanen,- behooren
niet allen tot den in het oog van Fari-
zeer en Schriftgeleerde veracktelijken
hoop, tot die schare die de wet niet kent.
Neen, onder hen die hierin vooraan gaan
wor den gevonden onze beste Godgeleerden,
onze bekwaa mste Rechtsgeleerden, geëerde
Letterkundigen, van onze beste Predikan
ten, onze uitstekendste Kamerleden, alom
geachte mannen oj3 maatschappelijk gebied,
mannen en vrouwen van adelijke geboorte.
Dit is hier niet herinnerd om op men-
schen of titels of gaven te roemen. Dit
zij en blijve verre van ons. De Heere
heeft dit aldus gewild en gewerkt. Maar
juist hierom zeggen wij het. Opdat be
schaamd zouden worden zij, die 's Heeren
doen verkleinen en lasteren, als zij evenals
het sanhedrin, doch op hun wijze, weel
zeggen heeft iemand uit de oversten in
hem geloofd, of uit de Xarizeën." Joh.
7 48, 49.
Tegenover dit ernstig en dringend ver
maan nu, om weer te gaan leven in de
kerk, naar hetgeen wij belijden in de
laatste woorden van Antw. 81 en in antw.
50 en 82 en 85 enz. van onze Catechis
mus, en naar het beledene in art. 2732
onzer Belijdenisse des geloofs, staat nu het
woord van anderen, die of zeggen dat dit
geheel niet mag, of dat het hiertoe nog
de tijd niet is. Deze laatsten brengen dan
hiervoor allerlei redenen bij, waarvan wij
de voornaamsten reeds in ons vorig num
mer noemden.
Gaan wij deze bezwaren wat nader
bezien.
Men zegt: »ik mag des Heeren oordee-
len niet ontloopen." "Voorwaar schoon
gezegd. Doch hier heeft een vergissing
plaats. Dat n.l. dit synodale juk, deze
in haar wezen roomsche Hiërarchie over
de kerk kwam, zeker dit is een welver
diende, volkomen rechtmatige kastijding
des Heeren, maar aan die synodale
organisatie en haar wetten te gehoorzamen
dat is zonde. En met de zonde moet ge
broken. Indien ik Hosea 13 11 naast
1 Samuel 12 1315 leg, dan zie ik dat
Israël in Saul een kastijding ontvangt van
wege hun rebellie tegen Jehova, maar
terwijl zij die kastijding met verootmoe
diging lijdzaam hebben te dragenworden
zij geen oogenbiik ontslagen van de ge
hoorzaamheid aan het woord en de wet
des Heeren. Terwijl de Heere Samuel
en David dwingt met Saul te breken, hoe
wel hij »de gezalfde des Heeren was".
Iets wat van de synode noch van eenige
harer besturen kan worden gezeffd.
Neen als Juda's mannen tot Simson zeg
genWist gij niet dat de Filistijnen
over ons keerschen Waarom hebt gij
óns dit gedaan dan is dat geen blijk
van hun vrome onderwerping aan des
Heeren tuchtiging, maar een bewijs hoe
diep zij in de macht des vleesches gezon
ken liggen, dat het hun aan alle geloof
en gebed ontbreekt, ja dit is dan een
schrikkelijke miskenning van Jehova's
koninklijke rechten op zijn volk. Daar
bij zij diezoo spreken, miskennen geheel
wat er geschreven staat 1 Joh. 1 7 »en
het bloed van Jaeus Christus, zijnen zoon
reinigt ons van alle zonden." En dus
ook van onze kerkelijke zonden. Laat
ons dan ook die zonden belijden en laten
zoo zullen wij vergeving ontvangen.
Niet door de zonde aan te houden, maar
door wederkeeren tot de wet en tot het
getuigenis kan weer de dageraad der ver
lossing over ons opgaan. Is er een ban
in het leger, dan moet eerst die ban er
uit, voor de Heere weder mede aan de
spitse kan gaan. Laat men niet zeg
gen »inaar dat kan een mensch toch zelf
niet." Wie zegt dit, dat hij zulks van
zichzelf moet doen Er is een lijdelijkheid
die uit den satan is. omdat zij ons een
vrijbrief wordt om tegen Gods bepaald
gebod in te gaan, en het vleesch te voe
den tot begeerlijkheid. Die voelt en
ziet dat hij moet- om 's Heeren wil, en ook
dat hij niet kandie begint te kermen uit
de diepte tot God en tegen de zonde. Die
komt tot het gebed en de gestalte van
Nehemia 1:4 11. Die kan het in
de zonde niet uithouden en blijft er ook
niet. En zal zeker niet ten behoeve der
overheerschende Filistijnen de Simsons
helpen binden en overleveren, om dan
daarna nog God te danken, als ware er
een Gode gevallige daad geschied.
Hoe zij die zoo spreken de persoon en
het werken van een Simson, een Jacob,
een David wel zullen verklaren, is niet
recht duidelijk. Immers zij verwarren de
.saa^gerechtigheid der heiligen met de
persoonlijke ongerechtigheid van het volk
Gods.
Neen die aan het Woord zich houdt
kiest in Jonathan en niet in Saul zijn
voorbeeld. Zie 1 Sam 14 1. 2. 610.
17. 18. 19. 24. 29. 30.
Maar, vraagt wellicht deze of die, is
dit nu uitgemaakt dat het zondigen is
tegen God, zoo men deze Synode en haar
wetten eert en doet
Gewis mijn Lezer. Dit is uitgemaakt.
Niet nu pas, door ons gereformeerden,
maar al sinds lang, ook door hen die nu
de reformatie tegen staan, en meedoen aan
het vervolgen van s' Heeren trouwe knech
ten en gehoorzame kerken.
Wij hopen dit U weldra aan te toonen,
als dit nog noodig is, na al wat hierover
door Dr. Kuyper of door Ds. Ploos v.
Amstel, of vroeger door onze Broeders
uit het Christel. Geref. kerkgenootschap,
of door Ds. Kohlbrugge of door Ds.
Ledeboer en zoovele anderen geschreven
en gezegd is.
Een tweede bezwaar is, gelijk wij zei
den »ik mag mijn belofte niet breken."
Zoo Ook niet als de nakoming derzelve
tot schade van 's lleere.n naam en recht
en waarheid zou zijn Ook niet als
derzelver vervulling de zielen zou scha
den Ook niet als gij door het houden
tegen Gods bepaald gebod zoudt ingaan
Wij meenen dat het volkomen naar Gods
woord en de praktijken der godzaligen is,
omdeze gevallen de gedane beloften niet
te houden, maar te verbreken. Hij die
zoo'n belofte dééd, heeft zich over die
daad dan te verootmoedigen, en schuld te
belijden.
Indien iemand dus zulke beloften aan
Synode of Synodalen reglementen gedaan
heelt, die hem in een deze drie gevallen
zouden brengen, dan moet hij niet zonde
op zonde stapelen, maar bedenken dat die
weet goed te doen, en het niet doet dien
is het zonde.
Daarbij zij, die zoo bang schijnen om
hun belofte te breken, dat zij de kerke
lijke reglementen enz. zouden opvolgen,
zijn dit inderdaad niet. Immers ieder
weet dat niemand die reglementen houdt
zooals zij daar liggen. Men neemt en
houdt er van wat men goed vindt. Zoo
dat orthodoxen en modernen beide vol
gens die zelfde reglementen regeeren en
rechtspreken, de een orthodox en de an
dere modern.
Maar dit hindert voor het genootschap
niet, want deszelfs valsche eenheid wordt
daardoor niet gebroken, maar blijft juist
zoodoende behouden. Of Liermede in Staat
en maatschappij ontzettende en onbere
kenbare schade wordt aangebracht, door
het afstompen van het gevoel voor recht
en waarheiden het verzwakken van het
zedelijk bewustzijn, dit ziet men niet, of
bekommert er zich niet over.
Bovendien, wie hebben er beloften ge
daan aan het genootschap Gewone leden
zoo goed als geen. Immers na 1880
kwamen die belijdenis vragen in gebruik,
waarbij men in de derde belooft de ver
ordeningen van het genootschap op te